Henry Marsh – Allereerst niet schaden. Verhalen van een hersenchirurg. Vertaald uit het Engels (Do No Harm) door Bart Voorzanger. ISBN 978-90-4681-690-5, 272 pagina’s, € 22,95. Amsterdam: Nieuw Amsterdam. 2014.
Verhalen over de keuzes en levenslange dilemma’s van een beroemde Engelse neurochirurg.
Henry Marsh (1950) werd, na drie afgebroken studies die hem weinig boeiden, bijna bij toeval arts. En pas nadat een neurochirurg hem, tijdens een coassistentschap waarin hij zich stierlijk zat te vervelen, vroeg of hij zin had om te komen kijken bij een van diens operaties, wist hij pertinent zeker dat dáár zijn roeping lag. Hij zou neurochirurg worden en dat werd hij ook, zelfs één van de beste hersenchirurgen van zijn generatie.
Hersenchirurgen werken in riskant gebied. De voornaamste les die Marsh leert en doorgeeft aan zijn studenten – en ook aan ons, zijn lezers – is dat het net zo belangrijk is om te weten wannéér je moet opereren als hóe je moet opereren. En in het verlengde daarvan: dat niet opereren soms verstandiger kan zijn dan wel, omdat je soms meer kwaad dan goed doet. Marsh illustreert die lessen aan de hand van 23 hoofdstukken die elk een patiënt behandelen die een ziekte in het hoofd heeft: kwaadaardige of goedaardige hersen- of hoofdtumoren die met meer of minder succes operatief verwijderd (zouden) kunnen worden.
Maar ook wanneer de neurochirurg een goedaardige tumor gaat verwijderen, begeeft hij zich op glad ijs. Want hij werkt in een gevaarlijk kleine ruimte. Raakt hij daar, bijvoorbeeld, een bloedvat dat vervolgens springt, dan kan de patiënt na de operatie weliswaar verlost zijn van de tumor, maar voor de rest van zijn leven gehandicapt zijn door de hersenbloeding. Of, als er geen bloedvat springt: de tumor kan vergroeid zijn met een deel van de hersenen dat van wezenlijk belang is voor het normaal functioneren. Stop je dan met snijden? Waar stop je met snijden? Hoe ver mag je gaan? Hoe eerder je stopt, des te harder groeit de tumor door en dat leidt tot handicaps, tot de dood.
De neurochirurg Marsh realiseert zich – en beschrijft ook – dat hij het keer op keer ontzettend moeilijk vindt om dan ‘voor God te spelen’, beslissingen te nemen in kwesties van leven en dood.
‘Slaagt de operatie, dan is de chirurg een held. Maar als er iets misgaat is hij de boosdoener’, weet Marsh uit jarenlange ervaring. Een wellicht logische reactie, ware het niet dat iedereen fouten maakt als hij werkt. En op ons aller alledaagse fouten wordt nooit het stempel ‘boosdoener’ gezet. Vergissen is menselijk.
Marsh wil in de patiënt nooit de mens uit het oog verliezen. Maar hij blijft ook zichzelf als feilbaar mens zien. Dat heeft tot gevolg, dat hij in dit boek de grote moed opbrengt niet alleen over geslaagde operaties te schrijven – hoe gemakkelijk zou dat zijn, velen deden dat al hiervoor – maar ook over de operaties waarbij het, door zijn schuld, fout ging, ontzettend fout. ‘Elke arts’, citeert Marsh de folisoof René Leriche in zijn voorwoord, ‘draagt in zichzelf een kerkhofje mee waar hij van tijd tot tijd gaat bidden, een plek vol bitterheid en spijt waar hij op zoek moet naar een verklaring voor zijn fouten’.
De titel van het boek Do No Harm is afkomstig van de zin: ‘Allereerst, doe niemand schade…’, toegeschreven aan Hippocrates van Kos (460j voor C). Inderdaad, de Hippocrates van de artseneed.
Henry Marsh, de grote man in zijn beroepsgroep, laat zien waar ook hij schade heeft toegebracht. Het gevolg daarvan is dat het boek zich hier en daar laat lezen als een kruising tussen een autobiografie en een biecht. Maar dat niet de opzet van de auteur geweest.
Hij schrijft: ‘De verhalen gaan over mijn pogingen en van tijd tot tijd mijn falen om een evenwicht te vinden tussen de afstandelijkheid en de betrokkenheid die een leven als chirurg vereist, een evenwicht tussen hoop en realisme.’ Marsh wil niet het vertrouwen in artsen ondermijnen, maar hoopt dat de lezers van zijn boek beter begrijpen voor welke problemen de dokters zich gesteld zien. En daarbij dat artsen die zijn verhalen lezen, niet de fouten zullen maken die hij zelf tot in lengte van jaren betreuren zal.
Henry Marsh maakt van zichzelf geen held. Hij vertelt over zijn contacten met patiënten, over de moeizame gesprekken die hij met hen moet voeren als de hersenscans laten zien dat hij ieder optimisme de grond in zal moeten boren. En hij toont ons daarbij ook hoe de dood op mensen afkomt: bij de een op kousenvoeten, bij de ander als verlosser. Maar vaak genoeg staat hij, als arts, erbij en hopen mensen tóch nog op een wonder.
Aparte aandacht wil ik vragen voor de twee aparte persoonlijke hoofdstukken: dat waarin Marsh op heel ontroerende wijze vertelt over het sterven van zijn moeder en het hoofdstuk over zijn eigen ervaringen als patiënt toen hij een oogoperatie moest ondergaan bij een netvliesloslating. Die persoonlijke ervaringen, zo zegt Marsh zelf, veranderden zijn kijk op de hele gezondheidszorg en de mensen die daarin werken. Iedereen werkt zich ’te pletter’, maar wordt op allerlei manieren geremd door bezuinigingen in de zorg waardoor er bijvoorbeeld bedden tekort zijn en patiënten naar huis gestuurd moeten worden.
Marsh is in zijn vrije tijd imker en hij maakt meubels. Hij speelde de hoofdrol in de documentaires Your Life in Their Hands en The English Surgeon, dat een Emmy Award kreeg.
Dit een ongemeen boeiend boek, waarin je blijft lezen. Een boek waarin Marsh de lezer laat meekijken in de schedel als hij zelf staat te opereren. Het is ook een boek waarin hij de lezer deelgenoot maakt van vragen waarop hij geen antwoord weet of waaraan hij ernstig twijfelt. Marsh spaart zichzelf daardoor niet, maar hij spaart zijn lezers evenmin omdat die gedwongen worden bij zichzelf te rade te gaan om de antwoorden te verkrijgen op de door de schrijver onbeantwoorde vragen.
Dit is een boek voor lezers die geïnteresseerd zijn in medische en medisch-ethische onderwerpen. Voor die (grote groep) geïnteresseerden heb ik maar één advies: lezen!
Liefst zou ik dit boek van de eerste tot de laatste pagina aanprijzen, hoofdstuk voor hoofdstuk.