M.M.Schoenmakers – De Wolkenridder. ISBN 978-90-234-9296-2, 254 pagina’s, € 18,90. Amsterdam: De Bezige Bij 2015.
Het moedeloze leven van een midlifeman.
Gerlof Verdegaal, een 49-jarige planoloog, ziet de wereld om zich heen in elkaar storten. Hij krijgt zware, maar medisch ondefinieerbare darmklachten die ervoor zorgen dat hij zich niet ziek kan melden, maar evenmin kan werken. Zijn moeder wordt opgenomen in een treurig stemmend verpleegtehuis. En op zijn werk wordt hij, na al een aantal malen te zijn gedegradeerd, verbannen naar het archief. Zijn drie kinderen en zijn vrouw kunnen hem niet meer uit het slop trekken.
Hij weet maar één oplossing. Na een woordenwisseling met zijn echtgenote verlaat hij het huis. Hij moet nadenken. Hoe lang weet hij niet. Zijn vrouw laat hem gaan. Gerlof neemt zijn intrek in een park, naast een transformatorhuisje, en leidt vanaf dat moment het treurige bestaan van een dakloze die de winter snel ziet verschijnen.
M.M. Schoenmakers (1949) woonde lange tijd in Suriname. Daar werkte hij in de ontwikkelingshulp. Hij schreef een trilogie over deze ervaringen. Nadat in 1998 zijn laatste boek uitkwam bleef het stil. Pas nu begeeft hij zich opnieuw op het schrijverspad.
Het verhaal van Gerlof Verdegaal ontspint zich om de midlifecrisis en ’s mans verblijf in het park. Hoewel hij het zich zo comfortabel mogelijk maakt, leidt hij toch het uitzichtloze bestaan van iemand die moet stelen om te eten, moet leven van andermans afval. Af en toe krijgt hij zijn kinderen op bezoek, maar hij weigert geld of goed van ze aan te nemen.
Verdegaal peinst en piekert en denkt en vraagt zich steeds opnieuw af: heb ik zelf de beslissing genomen om mijn vrouw te verlaten of zette zij míj de deur uit en waar heb ik dat dan aan te danken? Hij komt er niet uit. De moedeloosheid gaat steeds meer overheersen. Want als zijn vrouw hem de deur heeft gewezen, wil hij dan nog wel terug?
Hij realiseert zich dat hij niet is opgewassen tegen de stress van zijn bestaan. In die stress ligt de oorzaak van al zijn ongenoegen verborgen. Die druk ervoer hij al op zijn werk. Iedereen, ook hij, gaat een cursus snellezen volgen. Maar Verdegaal haakt af: hij wil niet als een genadeloze tempobeul woorden negeren alsof ze voor niks waren bedacht en geschreven. Hij bedenkt: er zijn langzame boeken en langzame lezers. Hij wil niet leven (en lezen) op de top van een vulkaan.
Met die woorden karakteriseert de schrijver duidelijk zijn eigen schrijfstijl: hij is een langzame schrijver. En dat is zichtbaar. Schoenmakers’ taalgebruik lijkt af en toe ‘gepenseeld’. Hij beschikt over een weergaloze, soms wat trage, taalbeheersing, heeft ieder woord overdacht en laat met instemming weten hoe Verdegaal over rappe lezers denkt: zo rap als ze over de tekst vlogen, zo rap vlogen ze over de vergezichten van hun leven. Daar hoorde hij, Verdegaal, niet bij.
Schoenmakers is weer terug in boekenland. Ik hoop dat we op zijn volgende boek geen zeventien jaar moeten wachten.
Voor fijnproevers.