Maaike Meijer, Jac van den Boogard en Peter Peters – Rieu. Maestro zonder grenzen. ISBN 978-94-004-0090-0. 272 pagina’s, € 18,90. Amsterdam: Thomas Rap 2015.
Het geheim achter het wereldsucces van walsenkoning André Rieu.
André Rieu is een fenomeen. Twintig jaar geleden brak hij door en sindsdien was zijn carrière niet te stuiten. Hij treedt overal ter wereld met zijn orkest op en weet de mensen tot tranen te roeren, tot dansen te brengen en blij en gelukkig te maken. Waar Rieu optreedt is het feest.
Drie Maastrichtse wetenschappers – die hun stad bij zijn concerten compleet verbouwd zagen worden – vroegen zich af wat die man dééd, hoe zijn betovering werkte. Ze volgden Rieu twee jaar lang, ook op zijn tournees, en trachtten er zo achter te komen welke werkwijze Rieu hanteert. Waarin wijkt hij af van andere muzikanten?
Maaike Meijer (1949) is hoogleraar genderstudies aan de Universiteit Maastricht, Jac van den Boogard (1950) is cultuurhistoricus bij het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg en Peter Peters (1960) is als cultuurwetenschapper en musicoloog universitair docent in Maastricht.
Het volgen van André Rieu bracht talloze aardige anekdotes aan het licht. Het publiek wordt door de Maestro heel doelbewust bij de voorstelling betrokken. Grappen en grollen, directe plagerijtjes (tegen laatkomers bijvoorbeeld), weetjes over de make-up en over prijzen van de japonnen (6 meter satijn per jurk) van de vrouwelijke orkestleden, weetjes over de jeugd van Rieu die afkomstig is uit een gezin waarvan ook de vader dirigent was en waar alle kinderen een instrument bespeelden, grappen uit de repetities voor opnames waar Rieu als dirigent op de bok feilloos de tonen per instrument regisseert: ‘Die klarinet moet meer klinken als een geile gravin’. Waarop de klarinettiste exact weet wat hij bedoelt. Rieu werkt op intuïtie, zijn orkestleden voelen mee.
Grappen en feitjes genoeg dus. Maar die verklaren toch niet het succes van Rieu? Nee, zeggen de schrijvers. Het is iets anders. Hij sleept de mensen mee, verrast ze, laat ze meedoen met zijn muziek, vraagt ze te gaan dansen en later om mee te zingen. Tijdens alle concerten, wereldwijd, brengt Rieu de mensen tot een dusdanige staat van geluk dat ze zichzelf daarin verliezen. Bij de keuze van zijn repertoire speelt hij knap in op de emoties van het publiek waarvoor hij speelt. Ze gaan dronken van geluk naar huis.
De drie auteurs waren geen echte Rieu-adepten. Ze zagen het Maastricht-festijn met bijna geamuseerde verbazing aan. Ze praatten erover samen. Ze stelden zich toen de vragen die tot hun gezamenlijk onderzoek leidden. Ze waren en zijn hooggeschoolde cultuurkenners. En ondanks dat ze met Rieu een zeer lezenswaardig boek hebben geschreven, komt die hoog-geschooldheid regelmatig (hinderlijk) de hoek omkijken.
Meijer vertelt bijvoorbeeld dat Rieu de klassieke nummers op een bepaalde manier inkort. Zo is de Boléro van Ravel – een nummer dat Rieu graag ten gehore brengt – gekrompen van 17 naar 7 minuten. Meijer: ‘Hij gaat voor het hoogtepunt – het prikkelmoment – en dat mag niet te lang op zich laten wachten.’ Waarop ze een tikje denigrerend uitlegt dat je naar klassieke muziek echt moet leren luisteren. Dat dit om een meditatieve houding vraagt etcetera, etcetera. Even verder ‘een hogere opleiding en een cultuurminnende omgeving helpen daarbij. Veel mensen hebben dat nooit kunnen verwerven. Ook die groep bedient Rieu.’
De schrijfster neemt herhaaldelijk afstand van zulke mensen, rekent zichzelf tot de mensen voor wie Rieu niet speelt. Af en toe bekroop mij de wat knorrige gedachte dat de auteur het misschien niet zo zwaar bedoelde, maar dat ze knap elitair uit de hoek kwam.
Desondanks is dit boek een boeiende analyse. Een boek voor Rieu-minnaars en bovendien een boek voor hype-onderzoekers. Want als er één man weet hoe hij hypes creëert en het grote publiek moet bespelen is het André Rieu, wars van theorieën.
Lezen dit boek.
Dit boek is tevens op donderdag 17 juli 2015 besproken in het programma MeerInformatief van MeerRadio. Het geluidsbestand staat hieronder.