Rodaan Al Galidi – Hoe ik talent voor het leven kreeg. ISBN 978-94-9192-120-9, 472 pagina’s, € 24,95. Amsterdam: Jurgen Maas 2016.
Gevluchte Irakees vertelt over zijn eerste jaren in Nederland.
Semmier Kariem landt, na een barre reis van honger, verdwalen, angst en eenzaamheid, op Schiphol. Hij vernietigt daar, volgens advies, zijn papieren, spoelt ze door de wc en vraagt asiel aan. Hij belandt in een ijskoude cel. Als hij daaruit vrijgelaten is denkt hij dat hij vanaf dat moment in vrijheid zal kunnen leven. Maar zo is het niet. Op dat moment begint het langste wachten van zijn leven in een asielzoekerscentrum. Hij zit er tussen 500 andere wachtenden van verschillende nationaliteiten. De een gaat. De ander komt. Semmier Kariem moet opnieuw met zijn leven beginnen. Hij besluit de mensen en de taal te gaan bestuderen van het land waar hij hoopt te gaan leven. En met die nieuwe taal begint hij, als een kind, voorzichtig aan een nieuw leven: stap voor kleine stap.
Kariem belandt na zijn eerste AZC op de ‘Bouma-boerderij’. Bij de goedhartige Bouma’s (de familie koopt uit eigen zak een televisietoestel voor de asielzoekers, dat niet lang daarna prompt sneuvelt omdat er ruzie komt over het kijkgedrag) leert hij ‘Nederlandse dingen’, die hij niet voor mogelijk hield. Bijvoorbeeld dat zelfs de hond van de Bouma’s papieren heeft in dit land vol formulieren…
Hij leert zijn eerste woorden Nederlands van Sanna, de dochter van Bouma, in ruil voor gitaarles. Maar wat hem dan weer bevreemdt: waarom moet hij zo nodig op tijd komen, waarom schrijft ze hun afspraken in een agenda, waarom is iedereen in dit land trouwens zo bezig met tijd: hoe laat gaat de bus, hoe laat kom je langs? Tijd genoeg immers op de wereld? Tussen Nederlanders en asielzoekers gaapt een enorme ‘tijdkloof’. En bleef het nou maar daarbij. Nederlands leren valt ook niet mee, want Semmier spreekt goed Engels en de Nederlanders spreken hem daardoor ook in het Engels toe: zo leert hij geen Nederlands.
Rodaan Al Galidi (Irak 1971) kwam in 1998 in Nederland wonen. Hij schreef inmiddels zes romans. In 2011 ontving hij de Literatuurprijs van de Europese Unie voor De autist en de postduif. Kort daarna zakte hij voor zijn inburgeringstoets.
Galidi’s romans waren tot voor kort ‘Irakees van ziel’. Zelf zegt hij in een interview: Ik gebruikte veel metaforen, vijgenbomen, olijven en heiligen. Mijn lezers kregen mijn boeken niet uit. Vrij vertaald: hij gebruikte de stoptrein. Nu schrijft hij met de intercity als reactie op het Nederlandse motto: houd het kort. Galidi: Hierdoor heb ik mijn eerste leesbare boek geschreven. Bij dit boek zeiden meelezers: ik kan niet stoppen, ik herken mijzelf. (…) De beste manier om naar de lezer te gaan, is gewoon rechtstreeks.”
De hoofdpersoon uit dit boek heet Semmier Kariem. Maar het is het verhaal van Rodaan Al Galidi zelf, zoals hij het, in maandelijkse episodes, opschreef voor iemand die naar zijn belevenissen vroeg. De auteur: Het is iemand die ik Semmier Kariem heb genoemd. Zo kon ik de schrijver blijven, zonder hoofdpersoon te zijn. Galidi schreef de hoofdstukken tussen 2012 en 2015, dacht iedere maand dat zijn lezer zou ophouden met lezen, maar het tegenovergestelde bleek het geval. Zonder zijn steun was dit niet gelukt. Deze lezer is absoluut de verloskundige van elke bladzijde, schrijft Galidi in een van de weinige metaforen die dit nuchtere, uiterst boeiende relaas telt.
Dit boek werd bij DWDD Boek van de maand. Een terechte bekroning en tevens een dringende aansporing om dit indrukwekkende boek te lezen. Praat niet meer over ‘het asielzoekersprobleem’ zonder dit boek gelezen te hebben. Dat probleem ligt niet buiten, maar bínnen de AZC’s.
Een grandioos boek.