Bronja Prazdny – Verloren taal. ISBN 978-90-468-1994-4, 287 pagina’s, €19,99. Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2016.
Reis door familiegeschiedenis om identiteit op te halen.
Als de vader van de driejarige Bronja van haar moeder gaat scheiden besluit het kleine meisje vanaf dat moment nooit meer de taal van haar vader te spreken.De taal waarin haar ouders met haar spraken: Tsjechisch, de taal van het land waaruit zij waren gevlucht. Maar als Bronja volwassen is, ‘mist’ ze iets. En ook voelt ze zich al haar hele leven ‘anders’. Dat komt niet alleen door haar licht getinte huid en donkere haren. Heeft het te maken met het feit dat ze joods is, al belijdt ze die godsdienst niet? Of ligt de grond van haar ‘anders zijn’ in Tsjechië, in de voorouders waarvan een deel nog leeft maar het merendeel stierf in Hitlers kampen? Als Bronja overspannen thuis zit, besluit ze die eeuwige onrust in zichzelf aan te pakken en op zoek te gaan naar haar geschiedenis.
Haar vader is overleden. De band met haar moeder is goed. Bronja vraagt haar moeder of die haar behulpzaam wil zijn bij de zoektocht naar haar verleden. Eerst spreken zij uren samen. Daarna komt Bronja tot de conclusie dat zij nog levende familieleden zal moeten gaan bezoeken. ‘Mamahana’ zal haar vergezellen.
Bronja Prazdny (1971) studeerde Amerikanistiek. Ze is journalist en schrijver. Zij schreef eerder het boek Vrouwen met autisme. Een vroegere versie van dit boek bereikte in 2014 de finale van Manuscripting, een wedstrijd voor nog ongepubliceerd schrijftalent.
Prazdnys reis voert langs Engeland, Israël, Tsjechië en Amerika. Overal bezoeken dochter en moeder familieleden die zij vaak decennialang niet gezien hebben, om hen te vragen naar die kleine details die de geschiedenis van andere familieleden weer tot leven brengen. Op die manier weven de twee een veelkleurig tapijt dat echter lang niet overal uit warme kleuren bestaat. Er blijken oude vetes te bestaan, verdraaide woorden te herleven, liefdes te zijn omgeslagen in wrok en jaloezie. De bezoekers uit het kleine Nederland woelen dingen bloot die vaak pijnlijk zijn. Of zoals Bronja schrijft: ‘Dit gegraaf snijdt af en toe heel diep’.
Toch spit Prazdny verder. Zij wil dat gevoel kwijt ‘er niet bij te horen’, en zij is ervan overtuigd dat zij, als de Tsjechische taal weer in haar herinnering bovenkomt, onderdeel zal zijn van de familie waar zij bij hoort. Ze wil terug naar haar wortels, naar de voorouders wier taal zij sprak, de taal die zij nu is verloren.
Uit de geschiedenis die Bronja schrijft komt het beeld naar voren van een familie waarvan de leden altijd op de vlucht waren, daardoor nergens konden aarden en dan maar weer verder trokken. Dan was het de politiek die hen deed vluchten, dan het simpele feit ‘jood’ te zijn, ondanks dat zij niet praktiseerden. Wie altijd vlucht laat overal stukjes van zijn identiteit achter en die onrust, dat eeuwige zoeken, laat overal sporen na.
Prazdny beschrijft overtuigend – zij het soms wat chaotisch – wat haar zoektocht naar de verloren moedertaal haar heeft opgeleverd. Haar conclusie: ‘Ik ben hier, ik leef, veel kennis rijker. (…) De wil om te weten heeft het gewonnen van de angst om te weten. Ik noem dat winst.’
Een rijk en boeiend boek.