Martin Michael Driessen – Rivieren. ISBN 978-90-282-6130-3, 139 pagina’s, € 17,99. Amsterdam: Van Oorschot 2016.
Drie verhalen waar de rivieren een cruciale rol spelen voor de personages.
Martin Michael Driessen (1954) heeft een lange carrière achter de rug als toneel- en operaregisseur in Duitsland en Nederland. Inmiddels koos hij voor het schrijverschap en werd heel productief. Dit is al weer zijn vijfde boek. Nu geen roman, maar een bundel met drie novellen. Het zijn drie heel verschillende verhalen, waarin het steeds om rivieren gaat: als vervoermiddel, als scheiding en als vernietiger. Driessen verloochent zijn toneelverleden niet, een van de verhalen gaat over een acteur. De verhalen hebben alle drie een Duitse subtitel die naar toneel of opera verwijzen. Bovendien zie je duidelijk dat de schrijver een bijzonder talent heeft voor enscenering, spanningsopbouw en verbeelding.
De titel Fleuve sauvage van de eerste novelle zou de lezer kunnen waarschuwen voor te verwachten onheil. De Duitse subtitel, die ongetwijfeld uit een Duits toneelstuk komt, maakt dat niet beter: Alles führt zu nichts. De hoofdpersoon begint aan een kanotocht over de Aisne. Hij wil zijn leven omgooien, een nieuw begin maken. Daarom: stoppen met drinken, zodat zijn toneelcarrière en zijn huwelijk gered kunnen worden. Het noodlot en de rivier bepalen echter zijn lot. Hij gooit zijn fles whiskey weg, maar de rivier geeft deze terug. Die rivier zorgt ook voor een catastrofaal einde. Prachtig beschrijft de auteur de kanotocht met de zwaan die hem vergezelt, het landschap en de invallende duisternis. Zo liefelijk als de kanotocht soms is, zo gruwelijk en wreed zijn de gebeurtenissen ’s nacht op zijn kampement. De hoofdpersoon treedt keihard en genadeloos op tegen wat hem in de weg komt. Hij is volkomen gewetenloos: zijn enige conclusie na een serie gewelddadigheden is dat hij de verkeerde overnachtingsplek heeft gekozen.
Het onderwerp van de tweede novelle is het vervoer van houtvlotten vanuit Zuid-Duitsland via de Rodach, de Main en de Rijn naar Nederland. Het omslag laat een oude foto zien van een tweetal houtvlotters. De hoofdpersonen van de novelle hebben beiden te maken met de houtvlotten. Julius is de zoon van de ondernemer die het hout kapt, verkoopt en vervoert. Konrad is een eenvoudige dagloner die maar één ideaal heeft: met een houtvlot naar Holland reizen. Julius volgt het gymnasium en zal de leiding van de firma krijgen. De mannen hebben geen echte vriendschap, dat kan niet door het standsverschil. Toch voelen ze zich tot elkaar aangetrokken en hebben ze in het verhaal regelmatig ontmoetingen. Konrad is in het gezelschap van de ruige houtvlotters een buitenbeentje: hij leest boeken van Jules Verne en bezoekt geen kroegen of bordelen. Hij is verliefd op de ganzenhoedster Evchen, maar maakt er niet echt werk van en daarom wordt het niets.
Het derde verhaal heeft als locatie een riviertje in Zuid-Bretagne. Aan weerskanten van het rivierdal bevinden zich de landgoederen van de Chrétiens, een katholieke familie en van de familie Corbé. De Corbés behoren tot de Hugenoten, een minderheid in het overwegend katholieke Bretagne. Het verschil in geloof maakt hen tot aartsvijanden, maar de grootste bron van onenigheid is het gemeenschappelijke dal, de grond aan weerszijden van hun ‘grensrivier’. Notaris Salomon (verwijzing naar de Bijbelse Salomo?) kan bijna bestaan van alle geschillen tussen de families waarin hij moet bemiddelen. De tijd wordt in dit verhaal aangegeven met wisselende vliegtuigen: het eerste vliegtuig met Santos Dumont in 1904, bommenwerpers in de Tweede Wereldoorlog op weg naar Duitsland en tenslotte de Mirages. Het verhaal begint als Pierre en Adèle nog kind zijn en niet beseffen waarom hun ouders elkaar haten. Ze springen heen weer van de ene naar de andere kant, een spel. Het is een ontroerende passage die de kinderlijke onschuld laat zien. Daarna volgt er een lange reeks conflicten over de verdeling van de grond. Pierre blijft ongehuwd, als protestant lukt het hem niet een geschikte huwelijkskandidaat te vinden. Adèle trouwt met Corentin Berthon. Hij is rijk, hebzuchtig, slaat zijn vrouw en is een antisemiet. Hij is nog feller gekant tegen Pierre Corbé dan de Chrétiens.
De verhalen verschillen heel veel qua inhoud, maar wat betreft de verhaaltechniek zijn er grote overeenkomsten. Wat opvalt is het einde van de verhalen. Voor alle drie is de afloop volkomen onverwacht. Twee keer is het einde theatraal met mooie beelden, in het andere geval ontroerend. De verhaaltechniek komt ook overeen. De verhalen worden namelijk regelmatig onderbroken door onverwachte wendingen en door soms heftige gebeurtenissen: een uit de hand gelopen jachtpartij, het gevecht met de houthandelaar die Julius aan het verdrinken is. Ook de rustige kanotocht wordt ineens ruw onderbroken omdat de kanoër in de kruin van een omgevallen boom terechtkomt. Een mooie afwisseling van beschrijven en actie. Driessen weet de natuur knap te schilderen: wat hij beschrijft zie je voor je. In Fleuve sauvage is de stijl is wat strakker en directer, precies wat dit verhaal vraagt.
De hoofdpersonen zijn zonder uitzondering heel mannelijke figuren. Naast hun mannelijkheid hebben ze echter een zekere mate van machteloosheid. Ze laten hun leven aan het lot over zonder zelf krachtig de regie in handen te nemen. Het gevolg is dat hun doel niet of te laat wordt bereikt of dat het lot ten slotte gunstig beschikt.
De novellen zijn bijzonder knap geschreven, heel rijk van inhoud en bevatten interessante informatie, zeker het verhaal van de houtvlotters. Mooi van taal, maar ook boeiend en spannend.
Drie beeldschone verhalen.