Het raadsel rond de dood van de componist Tsjaikovski
Hoe de dove Kolja als een volhardend detective te werk gaat.
Het is 1893. Nikolaj Hermanovitsj Konradi – roepnaam Kolja – komt aan bij het huis van Modest en Pjotr Tsjaikovski. Er staat een hele menigte voor het huis en daaruit trekt hij meteen de juist, treurige conclusie: Pjotr is dood. Binnen bevestigt bediende Aljosja Sofronov zijn angstige vermoeden. Zijn meester is aan cholera gestorven. De gemeentedienst komt eraan om het hele huis te ontsmetten. Maar het vreemde is, vindt Kolja, dat Pjotr daarna niet wordt afgevoerd maar in zijn huis mag blijven, geheel tegen de regels bij een besmetting door cholera. Binnen heeft Pjotrs broer Modest zich in zijn kamer opgesloten. Beneden zwelt de massa aan, als men de dood bevestigt krijgt klinkt er gehuil en requiemmuziek. Talloze mensen dringen zich op, vriendenclubs, bewonderaars, muzikanten, vreemden die van zijn muziek genoten, iedereen wil persoonlijk afscheid van de meester komen nemen.
Kolja is geen familie van de Tsjaikovski’s . Maar toch ook weer wel. In 1875, toen hij een jongetje van bijna 8 was, werd Modest zijn privéleraar. Kolja is doof. Hij kon horen noch spreken. Met geduld, liefde, eindeloze volharding, gesteund door een moeilijke lesmethode van het (bestaande) echtpaar Hugentobler dat zich gespecialiseerd had in dit onderwijs en de liefdevolle aandacht van gouvernante Sofja Jersjova kreeg de jongen het liplezen en het spreken onder de knie. Sofja, Modest en Kolja vormden bijna een ‘gezin’. Van zijn eigen ouders staat Kolja weinig liefde te wachten. Naast Modest kreeg hij ook onderricht van Pjotr. De componist maakte hem wegwijs in de wereld van de muziek. Geluid, ondervond de jongen, kon je voelen. Gevoel riep emotie op, ook bij hem als dove.
De lessen van de Tsjaikovski’s smeden het drietal tot een eenheid. Als op latere leeftijd blijkt dat niet alleen de beide broers, maar ook Kolja homoseksueel is, schept dat een nieuwe band. Want al betrekken de twee de jongen aanvankelijk niet in het geheime leven van de jongemannen die samen Pjotr’s ‘vierde suite’ vormen, hij realiseert zich wel dat ook zij, net als hij als dove, buitenstaanders zijn in een maatschappij die homo’s streng veroordeelt, jacht op hen maakt en hen uitsluit.
Auteur
Arthur Japin (1956) hield zich aanvankelijk voornamelijk bezig met toneel en zang. Hij debuteerde in 1996 met Magonische verhalen. Hij deed sinds 1987 onderzoek naar het leven van twee Afrikaanse prinsjes die in het negentiende-eeuwse Holland aan het hof van koning Willem I werden opgevoed. Met hun levensverhaal De zwarte met het witte hart brak hij door bij het grote publiek. Sinds die tijd schreef hij zestien romans, verhalen en scenario’s en ontving vele prijzen. Uitschieter Een schitterend gebrek, over de eerste geliefde van Casanova, is inmiddels aan zijn 59ste druk.
In dit boek hanteert de auteur het beproefde systeem om van heden naar verleden te springen. Voor het verleden maakt hij gebruik van de Cahiers van Modeste, die daarin aanvankelijk alleen de vorderingen, later ook het hele leven samen met het opgroeiende kind Kolja bijhield. Het ‘heden’ (de dagen rond de dood van Pjotr Iljitsj Tsjaikovski) besteedt hij aan de speurtocht van Kolja. De inmiddels volwassen jongen gelooft niet in een overlijden door cholera. Maar waaraan is Pjotr dan wel overleden? Waarom schreef hij hem een brief die las als een testament op de dag van zijn overlijden? Schuilt er een complot achter deze dood? In de drie dagen tussen overlijden en de staatsbegrafenis komt Kolja alles te weten en besluit hij tenslotte dat zwijgen misschien een handicap, maar soms ook barmhartigheid is.
Japin raakte gefascineerd door het feit dat Tsjaikovski’s dood met geheimen was omgeven. Toen hij zich erin verdiepte kwamen Modest en Kolja ‘boven water’, waarbij de handicap van de laatste onbekende vergezichten opende. Contact met ervaringsdeskundigen in de wereld van de doven bracht intrigerende feiten aan het licht die hij in dit boek gebruikte.
Dit is een schitterend boek, Japin is een negentiende-eeuwer, hij voelt zich zichtbaar thuis in de tijd van de fin-de-siècle. Daar sluit ook zijn taalgebruik bij aan, poëtisch en virtuoos. Een echte nieuwe Japin, opnieuw een feest om te lezen.
Subliem!
Arthur Japin – Kolja. ISBN 978-90-2950-991-6, 343 pagina’s, €22,50, Amsterdam: De Arbeiderspers 2017.