Meesterdichter kijkt vol weemoed terug
‘Verspreid ik de dood?’ vroeg Vondel zich af toen hij wéér een kind moest begraven.
Joost van den Vondel (Van Vondelen, Vondel) is 88 jaar als de dokter hem het dichten verbiedt. Het zou te vermoeiend zijn, te zeer belastend. Hij voelt zich alsof hij door geneesheren uit zijn oude vel getrokken is. Hoe kan men een dichter het dichten verbieden? Hij is hoogbejaard, dat is waar, maar in zijn geest leven talloze woorden die dringen om naar buiten te mogen. De eerwaarde Brandt komt regelmatig langs om met hem te praten, de man schrijft een biografie over de beroemdste Nederlandse dichter. Maar Vondel vertrouwt Brandt niet. Zal hij met zijn verhaal op de loop gaan, interpreteren naar eigen dunk? Vondel wil het niet laten gebeuren en besluit – ondanks dat hij het schrijven van proza altijd heeft afgewezen – zijn eigen verhaal te boek te stellen. Hij maakt een ‘anti-Brandt-boek’. Al noterend dringen zich herinneringen uit zijn leven op. Het herinnert zich zijn overleden vrouw Anna met wie hij zo veel kinderen kreeg die hij allemaal moest begraven en hij herinnert zich M., zijn enige echte liefde. Met haar had hij willen trouwen, maar zij stuurde hem terug naar zijn gezin op de dag dat zoon Joost werd geboren. Het is vijftig jaar geleden, en daarna heeft hij haar nooit meer gezien, maar hij is haar nooit vergeten. Hoe M. heet, vertelt Vondel niet. Zijn Muze is zij zeker. Zij spoorde hem aan in zijn dichtkunst misstanden aan de kaak te stellen, maar aan die wens heeft hij geen gehoor gegeven. Hij was te zeer verwend geraakt door de aandacht van de hooggeplaatsten.
De beroemdste dichter van de Gouden Eeuw – en van de gehele Nederlandse letterkunde – kan terugkijken op een leven vol roem en verguizing. Op zijn 63ste bood men hem een gouden lauwerkrans aan, tijdens het feestbanket waarop dat gebeurde verscheen Christiaan Huygens. De twee raken bevriend, ze voeren menige discussie over wetenschap en literatuur. Daarbij ‘warmt’ Vondel zich aan de grote deskundigheid van de uitvinder wiens ratio regelmatig botst met Vondels geloofsbeleving. Als Huygens hem vertelt over de ontdekking van Galileï dat niet de aarde maar de zon het middelpunt is van het heelal, komt Vondel in gewetensnood: waar figureert dan zijn God in de hemel? Maakt die twijfel hem tot een ongodist? Minder zwaar, maar even boeiend is Vondels strijd voor de toneel-emancipatie. Vrouwen mochten in die tijd alleen op de planken in boertige stukken die op kermissen werden vertoond, maar Vondel wilde dat de rol van Badeloch, de echtgenote van de befaamde Gijsbrecht, ook door een vrouw gespeeld zou worden. Hij krijgt het zowaar voor elkaar en ervaart het als een grote overwinning.
Auteur
Hans Croiset (1935), acteur en toneelregisseur, debuteerde op zijn 75e als schrijver. Na het autobiografische Badhuisweg volgden nog enige boeken. Croiset speelt sinds zijn zeventiende toneel en werd diverse malen bekroond. Hij bracht als regisseur twaalf stukken van Vondel op de planken.
Croiset kruipt voor dit boek in de huid van een man die hij, door de vertolking van zijn stukken, uitstekend kent. Ook in de tijd dat Vondels werk werd beschouwd als ‘uit de tijd’ en hooguit ‘verplichte kost voor scholieren’, bleef híj hem met grote liefde vertolken. Op die manier gaf hij Vondel stem. Die stem geeft hij nu opnieuw, alleen niet door het reciteren van Vondels verzen, maar door zich in de dichter zelf te verplaatsen.
Een knap, heel boeiend boek. Vondel herleeft en ik heb de oude meester geboeid en wat weemoedig gelezen. Zou ooit de tijd herleven dat hem een lauwerkrans wordt gegeven?
Een historische roman / biografie / autobiografie van grote klasse.
Hans Croiset – Ik, Vondel. Aantekeningen uit de laatste jaren van mijn leven. ISBN 978-90-5936-673-2, 286 pagina’s, €24,99. Amsterdam: Uitgeverij Cossee 2017.