Haagse columns uit de jaren zestig en zeventig
Stadschroniqueur diept verleden op.
‘Den Haag’, voor velen is dat het parapluwoord voor kabinet, Tweede en Eerste Kamer, Binnenhof, kortom het landsbestuur. Een misvatting. ‘Den Haag’ is veel meer. Het is de naam van de stad die door de Hagenaar ’s-Gravenhage wordt genoemd en door de Hagenees Duh Haag, want standsverschil laat van zich horen. Het is een stad vol reuring, vol schoonheid, vol uitgesproken meningen over alle onderwerpen waarmee een grote stad te maken heeft. Dat is nu zo, en dat was vijftig jaar geleden ook al zo.
Dat was dan ook de reden dat J.M. Lücker, de hoofdredacteur van het toenmalige dagblad De Tijd, wilde dat er in zijn krant regelmatig een column zou komen te staan over typisch Haagse perikelen. Als stadschroniqueur wees hij redacteur Piet van der Eijk aan. Het was niet de bedoeling dat deze – zoals de Haagse Simon Carmiggelt – gesprekken bij de haringkraam of in het café zou houden om die ontmoetingen te boekstaven. Van der Eijk zou het stadsbestuur en de Haagse rariteiten humoristisch en kritisch moeten volgen. De naam van de nieuwe rubriek werd Post Den Haag. Enige tijd geleden kwam er een map met vergeelde knipsels boven water waarin alle columns keurig bij elkaar zaten. De auteur maakte een keuze en bundelde aansprekende kronieken uit de jaren 1966 tot 1971.
Het is opvallend hoeveel columns nog altijd actueel zijn. En dat niet alleen: veel van de besproken Haagse problemen zijn helemaal niet specifiek Haags. Welke stad kampt niet met parkerende auto’s? Welke stad zou niet graag vol bomen staan, maar moet regelmatig knarsetandend groen prijsgeven omdat er nu eenmaal gebouwd moet worden? Welke stad kent geen actiegroepen die in opstand komen tegen bouwplannen die altijd weer te hoog gegrepen zijn? Welke stad slokt er geen idyllische buurdorpen op om na annexering daar te gaan bouwen? Of, luchtiger onderwerp: Rotterdam heeft Feijenoord, maar ooit, in de jaren zestig, had Den Haag niet alleen ADO, maar ook HVV, het Haagse Real Madrid van de voorgaande eeuwwisseling. Bij die club hadden tien van de elf spelers een academische titel. De enige speler zonder titel zette consequent s.s.t.t achter zijn naam en vond dat hij daarmee ook een titel had. Leuke weetjes.
Auteur
Piet van der Eijk (1933) is journalist. Hij schreef onder andere De Goddelijke Kale, het levensverhaal van de vroegere Haagse stervoetballer Bertus de Harder, die zijn mooiste jaren voor Bordeaux speelde.
‘Jan Hak’
Als geboren en getogen Haagse heeft uw recensent de kronieken vol plezier gelezen. Oude feiten kwamen boven. Zo heette in die tijd de hoofdcommissaris van politie J.H.A.K. Gualtérie van Weezel. Zijn bijnaam was Jan Hak, wat sloeg op de reputatie van de Haagse politie. Nog zoiets. Ooit stond het statige Binnenhof stampvol auto’s, onvoorstelbaar voor wie de bijna gewijde stilte op het plein nu aanschouwt. Nog een? In het Haagse Bos zou een chique diplomatenflat worden gebouwd Résidence Chateau Bleu. De peperdure appartementen zouden een ‘ronde ton of meer’ gaan kosten. (Zet daar nu maar een nul achter!) Een paar lagen hoog zou de flat worden. Maar er was een probleempje: als ’s winters de bomen hun blad kwijt waren, zouden bewoners wellicht een blik kunnen werpen op Hare Majesteits paleistuin. En dat zou niet ordentelijk zijn. Het gebouw werd aanzienlijk lager.
Ik kan blijven citeren en weetjes opdiepen, maar u kunt beter het boek zelf lezen. De stijl is enigszins plechtstatig, zo schreven columnisten in die tijd. Maar zelfs dat heeft iets vertederends omdat Van der Eijk een toon vol ironie aanslaat die uitstekend bij deze columns past.
Echt een boek voor oud-Hagenaars, Hagenaars en anderen die het ongeluk hebben geen Hagenaar te zijn, maar die wel een blik willen werpen in het roerige en tegelijk ook rustige leven van de jaren zestig en zeventig. Helaas staan er geen foto’s bij, maar het boek is beeldend genoeg geschreven.
Piet van der Eijk – Post Den Haag. ISBN 978-94-6367-946-6, 118 pagina’s, €20 (incl. verzending), Rotterdam: MijnBestseller.nl (rolfvanlaer@outlook.com).