Thaddeus

Onderdompeling in de Gouden Eeuw

Zoon van schilder Jan Steen vertelt zijn levensverhaal.

In 1672 was Thaddeus (Tede) Steen twintig jaar oud. Hij diende op dat moment op een Hollandse oorlogsbodem en vocht mee in een zeeslag tegen de vijandige Engelsen en Fransen.

Het jaar 1672 was voor ons land het rampjaar. De Fransen kwamen niet alleen over zee, maar ook over land, wat veel gevaarlijker was. Net als de bisschop van Münster die vanuit het oosten ons land bedreigde. De situatie werd nog behoorlijk verergerd omdat de positie van raadspensionaris Johan de Witt steeds meer omstreden werd.

In bloemrijke taal met tal van zeventiende-eeuwse woorden en uitdrukkingen vertelt Thaddeus over gevechtshandelingen, over het soldatenleven te land en ter zee als ook over de dagelijkse gewoonten in die tijd. Vlakbij het bakdek was de luizenplecht, waar ze boven het galjoen hun gevoeg konden doen. Het allemansend, een stuk touw dat met het tot kwast verrafelde uiteinde in het water hing, diende als strontveger voor hun achterste. Innemen en weer uitscheiden, met die lijfelijke cirkelgang bevoer men de wereldzeeën.

Wanneer op 20 augustus het Oranjegezinde grauw voor eigen rechter speelt en de gehate gebroeders De Witt de straat opsleept om hen te lynchen, gaat het er in Den Haag rauw aan toe. Lappen vlees sneed men uit de mishandelde lijven, waarbij toespelingen op menseneterij tot brooddronken vermaak leidden. Een dolleman trachtte het geslacht van de ruwwaard af te bijten, maar de kracht van zijn gebit schoot daartoe te kort. Hij moest het karwei met een mes klaren.

Behalve het rampjaar wordt veel aandacht besteed aan de jeugd van Thaddeus. Zijn vader Jan Steen was immers een vooraanstaand schilder die met vele tot op heden beroemde schilders contact had en hen, soms samen met Thaddeus, bezocht.

Prachtig is beschreven hoe beiden met de trekschuit naar Amsterdam gaan en een bezoek brengen aan Rembrandt van Rijn die door zijn nukkig optreden marktwaarde had verloren, maar bij zijn collega’s zeker niet aan waardering voor zijn vakmanschap had ingeboet.

Onderhoudend zijn de disputen onder de schilders over eerbare en oneerbare schilderijen. Toen meester van Rijn een gezel betrapte die bij het schilderen van een naakt model gemakshalve en om in de sfeer te komen zich zelf ook maar ontkleed had, ontstak hij in woede. Toen de twee hun paradijselijke staat verdedigden, joeg hij ze zijn atelier uit met de woorden: ‘Juist omdat jullie naakt zijn, moeten jullie ’t paradijs uit!’

De auteur

Cees van den Hof (1952) is behalve schrijver ook schilder. Hij studeerde aan de Academie voor Kunst en Industrie, de kunstacademie in Enschede. Van hem schenen eerder De Triptiek, Anamorfosen en De maanvijver. In dit boek schildert de auteur het leven in de Gouden Eeuw. In een passende archaïsche stijl lezen we over geboorte, sterven, gezinsleven, godsdienst, gezondheid en ziekte van 350 jaar geleden. En vanzelfsprekend heel veel over de beroemde Nederlandse schilders.

Aan het boek is een verklarende woordenlijst als ook een beknopt biografisch overzicht gevoegd. Het levert extra plezierig leesgemak op.

Een heerlijk boek voor iedereen die zich wil verliezen in de goede oude tijd waarin Holland tot de machtigste landen van de wereld behoorde, maar ook toen al elke dag genoeg had aan zijn eigen kwaad.

Cees van den Hof – Thaddeus. Soo gewonne, soo vertreert. ISBN 978-94-6365-049-6, 469 pagina’s, €22,50. Leeuwarden: Uitgeverij Elikser 2018.

Dit bericht is geplaatst in 'Faction', Alle Boeken, Cultuur, Geschiedenis. Bookmark de permalink.