Verhalen van de schrijver van de ‘sterke beginzinnen’
‘Als je de meisjes niet meer weet, is het einde zoek’
Iedere auteur weet dat een sterke beginzin een verhaal kan maken of breken, de lezer vangt of juist wegduwt. De achttien verhalen uit deze bundel beginnen allemaal, zonder uitzondering met een zin die de lezer pakt. Wat voorbeelden, willekeurig. ‘In bed zag ik dat het zomer begon te worden’. ‘Soms denk ik aan verdriet als ik naar een haringkraam loop’ (een prachtig vrolijk verhaal!).
De voorbeelden zijn kort, er zijn verschillende verhalen in deze bundel met een lange beginzin. Ze hebben één ding gemeen. De lezer denkt meteen ‘waar slaat dat op?’ En vervolgens begint de auteur die vraag te beantwoorden. Onmiddellijk. Zodat de lezer in het diepe van de vertelling springt en wordt meegenomen op het vlot van de verbeelding van de schrijver. Deze verwijlt in het verleden, keert terug naar zijn schooltijd op het Canisiusgymnasium in Nijmegen, maar springt even gemakkelijk terug naar nu, als hij in de supermarkt varkenshaasjes wil ruilen en niet meer weet welk meisje hem geholpen heeft. Dat wordt hem aangerekend, hij wordt onzeker, raakt van slag: ‘hij weet het meisje niet meer, zover is het dus al gekomen.’ Nu zal het einde zoek zijn. Hij wil vluchten naar huis, naar Bach en Dylan, paniek overvalt hem. Maar bij de uitgang houdt iemand hem aan met de vraag een verhaal te vertellen. Als hij verward over de meisjes vertelt wint hij, vanwege zijn originele onderwerp, een reusachtige olifant van zeep, levenslang gratis handen wassen… Hij voelt zich ontzettend alleen.
Een absurd verhaal? Ja natuurlijk. Maar dat is de kracht van alle verhalen in dit boek. De lezer leeft mee en wordt, met de hoofdpersoon, voor schut gezet, hij voelt zich verward of hij treurt om voorbije tijden. Het leven is vrolijk en absurd, de melancholie van de jaren slaat toe, de vervreemding van de omgeving.
Iedere ‘ik’ uit elk verhaal lijdt aan onzekerheid, ervaart de samenleving als een spinnenweb waaruit hij zich niet kan bevrijden, zoekt zekerheid en vindt schaamte en schroom en weet zich altijd bekeken door mensen die alles beter weten of dat althans altijd menen. Een en al verdriet? Welnee, je kunt ook huilen van het lachen.
Auteur
Thomas Verbogt (1952) studeerde Nederlands in Nijmegen. Hij heeft zesendertig titels op zijn naam staan: romans, verhalenbundels en toneelstukken. Hij werd diverse malen genomineerd voor grote prijzen. Als de winter voorbij is stond op de shortlist van de Libris Literatuurprijs, de longlist van de ECI Literatuurprijs en de shortlist van de Boekhandelsprijs.
In het verhaal Het is zacht gaan waaien constateert de ik-figuur dat mensen vaak te veel zeggen, of dat ze dingen zeggen die ze niet zouden moeten zeggen (waarom zou je zeggen: ‘ik val’ als je valt?) maar dat de dingen die we zouden moeten zeggen juist niet zeggen, uit schroom of schaamte (‘wat bent u mooi’ of ‘uw lach ontroert me’ of ‘er zit een stukje ei in uw baard’). Wellicht is het een euvel waaraan de schrijver in het dagelijks leven lijdt, in zijn teksten schrijft hij geen woord te veel en geen woord te weinig. De balans is perfect.
Zijn taal is poëtisch, stamelend, onthullend, hilarisch, geestig, treurig… Altijd exact op het goede moment. Als u nu pas kennismaakt met deze grote auteur, dan staat u nog veel moois te wachten. Wie zo schrijft moet gelezen worden. Verras uzelf en anderen met deze geweldige bundel.
Thomas Verbogt – Olifant van zeep. ISBN 978-90-4682-566-2. 140 pagina’s, €20,-. Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2019.