Regio versus Randstad

De geografische binding van Kamerleden.

Is Amsterdam oververtegenwoordigd in Den Haag?

Het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis te Nijmegen doet wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de parlementaire geschiedenis van Nederland na de Tweede Wereldoorlog. Sinds 1999 brengt het Centrum een Jaarboek uit, dat in zo breed mogelijke kring belangstelling wil wekken voor de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Naast een actueel thema, waaraan een aantal artikelen en vaak een interview is gewijd, bevat het Jaarboek onder meer een parlementaire kroniek van het afgelopen jaar bevat. Verder wordt aandacht geschonken aan overleden parlementariërs en bewindslieden. Het boek wordt afsloten met gerecenseerde en gesignaleerde relevante boeken.

De inhoud van elk Jaarboek, met bijdragen van wetenschappers, journalisten en (oud)politici is dermate omvangrijk en interessant dat het niet lukt in het korte bestek van deze recensie ‘overal’ aandacht aan te besteden. We pikken dus wat krenten uit de smakelijke pap.

Pieter Omtzicht

Het Jaarboek 2018 heeft als thema Regio versus Randstad, een onderwerp dat de laatste tijd veel aandacht krijgt. In een interview zegt het CDA-Kamerlid Pieter Omtzicht een aantal behartigwaardige dingen over de oververtegenwoordiging van Amsterdam (en Den Haag) in de Tweede Kamer.

Minder dan de helft van de Nederlanders woont in de Randstad, terwijl twee derde van de Kamerleden daar woont. Alleen al uit Amsterdam komen sinds jaar en dag tenminste twintig Kamerleden. Uit Den Haag vijftien. Amsterdam levert dus al meer Kamerleden dan Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland en Overijsel bij elkaar. Dat is belangrijk, want er is wel degelijk een sterk verband tussen waar mensen wonen en welke realiteit ze herkennen. Daarom is het van belang dat overal in het land Kamerleden wonen, van het bevingsgebied in Groningen tot het krimpgebied in Zeeuws-Vlaanderen.

Voorbeelden

In een enkele voorbeeldstudies wordt een en ander geconcretiseerd. Allereerst komen de Limburgse politici, die niet alleen in Den Haag als een bijzondere soort worden gezien en zich vaak inderdaad ook als zodanig manifesteren, aan de orde. Dit is historisch zo gegroeid. Niet alleen kwam Limburg relatief laat bij Nederland, anderzijds lag deze provincie lang op forse reisafstand van het bestuurlijk hart van Nederland. De cliëntelistische cultuur hield er lang stand, zelfs vandaag de dag houdt een deel van de Limburgse politici nog wekelijks spreekuur.

In het stuk over debat in Den Haag en Groningen over de gaswinning 1959-2018 lezen we: de euforie over de gasvondst en de daarmee gepaard gaande inkomsten heeft velen blind gemaakt voor eventuele negatieve gevolgen van de exploitatie, inclusief een meerderheid van de Kamers.

Het spreiden van de rijksdiensten uit de overvolle randstad naar ‘de provincie’ leek een goed idee. Het kabinet-de Jong begon er serieus mee en kon op steun van de politiek rekenen. Maar de ambtenaren gingen dwarsliggen. Ondanks vele strubbelingen lukte het uiteindelijk het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds van Den Haag naar Heerlen te verplaatsen. De verhuizing van het Centraal Bureau voor de Statistiek naar hetzelfde Heerlen riep nog meer weerstand op. Nadat de spreidingsoperaties waren beëindigd zie je nu weer een terugtrekkende beweging.

Een prachtige casus is Het verdriet van Zeeuws-Vlaanderen over de jarenlange strijd van de Zeeuwen om de intrekking van het na de oorlog ingestelde gratis vervoer over de Westerschelde weer ongedaan te maken. Het veergeld werd vervangen door een tolheffing na de opening van de Westerscheldetunnel in 2003. Deze kwestie speelt nu al zo’n 70 jaar.

De koning van Emmen op het Binnenhof toont de liberaal Roelof Zegering Haddes (1912-1991) als schoolvoorbeeld van een Kamerlid met een sterke geografische binding en een grote regionale achterban.  

Herinneringen

Onder de overledenen uit het afgelopen jaar die in dit jaarboek worden herdacht bevinden zich een viertal christendemocraten. Cor Kleisterlee (1925-2017) droeg zijn hart links, maar zou het kabinet-Van Agt I niet afvallen. Durk Frederik van der Mei (1924-2018) werd ooit getypeerd als die nette man van de CHU. Hij werd later een gewaardeerd staatssecretaris in het kabinet-Van Agt I. Johan van Hulst (1911-2018) zal de parlementaire geschiedenis ingaan als een non-conformistische en zelfbewuste politicus.

De titel van het artikel over Ruud Lubbers (1939-2018) luidt: Lubberiaans, lubberiaanser, lubberiaanst. Noest en ongrijpbaar premier van 1982 tot 1994. De auteur noemt het premierschap van Lubbers een succes. Hij is nog altijd de langst zittende minister-president. Achter Den Uyl, Van Agt en Aantjes had hij zich eerst alle kneepjes van het politieke vak eigen gemaakt. Het ambt van minister-president bood veel ruimte voor een eigen invulling, maar Lubbers legde de lat wel erg hoog. Hij maakte van het Torentje zijn hoofdkwartier, was altijd zeer vroeg aanwezig en maakte lange dagen, druk telefonerend of in gesprek met bezoekers om zeken te regelen en informatie in te winnen. Van ingewikkelde dossiers was hij vaak even goed op de hoogte als de vakminister. Hij dacht mee en wilde het liefst overal zijn stempel op zetten.  

Ook dit Jaarboek is weer een must voor iedereen die in politiek is geïnteresseerd en dat is best een verdienste.

Centrum voor Parlementaire Geschiedenis. Regio versus Randstad. Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2018. ISBN 978-90-5875-454-7, 208 pagina’s, € 22,50. Amsterdam: Boom 2018.

Deze recensie is eerder gepubliceerd in Bestuursforum 43, nummer 3, juni 2019, pp. 24-25.

Dit bericht is geplaatst in Alle Boeken, Politiek. Bookmark de permalink.