Hoop
In 1943 dobberen ergens op de Atlantische Oceaan twee mannen in een rubberboot. De dood loert.
Na een treffen tussen een onderzeeër en een oorlogsschip weten een Amerikaanse officier en een Duitse marinier een rubberen roeiboot te bemachtigen. Daarbij heeft de Amerikaan zijn rechterarm verloren. De twee mannen beseffen dat ze in een benarde situatie verkeren, want nergens is een schip of iets anders hoopvols te bekennen. Om hen heen is het alleen de oceaan die tegen de boot klotste en eronder langs schuurt. Ruim twee kilometer naar beneden rust de zeebodem.
Er is griezelig weinig leeftocht aan boord. Wat kauwgummetjes, een fles whisky en 64 sigaretten. En lucifers om die aan te steken.
Van oorlogszucht is geen enkele sprake. Beiden hebben zich overgegeven aan gerantsoeneerd gebruik van met name de whisky en de sigaretten. Ze drinken en roken zo spaarzaam mogelijk, want het zou wel eens dagen kunnen duren voordat ze door een schip, onderzeeër of vliegtuig worden gevonden.
Veel aandacht gaat naar de etterende stomp waar kort geleden nog de rechterarm van de Amerikaan aan vast heeft gezeten. De restjes spier beginnen te verkleuren en zien er grijs en groen uit. De pijn is af en toe hevig, terwijl de lymfeklieren rood worden en zo groot als kippeneieren. De Amerikaan voelt zijn pols aan de andere arm razen, hij ondergaat koude rillingen, wordt kortademig en heeft een droge tong. In het burgerleven was hij vierdejaars student medicijnen. Hij weet dat als zijn polsslag boven de 130 per minuut komt, de dood nabij zal zijn. De Duitser neemt zijn polsslag op en liegt de uitslag telkens lager dan hij meet.
Voorlopig is het belangrijkste onderwerp van gesprek wat te doen met de rechterarm die doelloos op de vloer van de boot ligt. Moet die niet overboord?
‘Geef me nog een whisky, het zit er toch bijna op,’ zei hij. ‘En gooi nou eindelijk die arm overboord.’
‘Sigaret?’ De ander gooide de arm overboord en gaf de eenarm een vuurtje.
De arm zonk heel langzaam. ‘Die zien we nooit meer terug,’ zei de eenarm.
Auteur
Jens Rehn, pseudoniem van Otto Jens Luther (1918-1983) overleefde als krijgsgevangen marineofficier de oorlog. Hij schreef in 1954 Nichts in sicht. Het werd niet eerder in het Nederlands vertaald.
Het is adembenemend zoals de auteur beschrijft wat er met de twee mannen gebeurt en nog meer wat er in hen omgaat en hoe ze dit met elkaar communiceren als ze na elke dag de dood meer in de ogen kijken. Naarmate ze minder op hun zintuigen kunnen vertrouwen en hallucinaties gaan optreden naderen ze de grens van het leven.
‘En ik ga dood,’ zei de ander zachtjes. De hele rij goden die was komen aandraven, kwam niet meer bij van het lachen. Hij zocht onder hen naar die ene Grote, maar kon Hem niet vinden.’
Een schitterende korte roman over een moment waarmee uiteindelijk iedereen geconfronteerd wordt.
Jens Rehn – Niets in zicht. Vertaald uit het Duits (Nichts in sicht) door Anne Folkertsma met een nawoord van Guus Luijters. ISBN 978-90-468-2540-2, 160 pagina’s, € 20,00. Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2019.