Beeldhouwer in taal
Vijftig/vijfenzeventig: mooie jubilea.
De boekje bevat achttien verhalen. Veel ervan spelen zich af in of nabij Haarlem, de woonplaats van de auteur. Hij bezoekt er cafés, wandelt rond, komt aan zee en blikt terug op ooit.
Dat terugzien heeft tot gevolg dat hij de dood ontmoet, want of het nu om zijn moeder of om de dichter F. Starik gaat, hij kijkt terug en doet ze herleven. Moeder herleeft in een voordracht die de auteur op moederdag in de Haarlemse Janskerk hield. Hij schetst het portret van Pieternella Cornelia Klugt, geboren in 1909 in Velsen. Een intelligent meisje, dat – zo was de tijd – niet kon gaan studeren. Twaalf jaar na vaders dood en kort voor de hare, zei de 76-jarige vrouw: ‘Ik had eigenlijk hoer moeten worden.’ Ze had haar eigen weg willen gaan, haar eigen, desnoods absurde, plannen willen uitvoeren, maar het was er nooit van gekomen. Hij had het haar graag gegund. Daarom citeerde hij Elsschot in een vrije variant: ‘Eert het wijf dat moeder heet.’
Auteur
L.H. (Lodewijk Willem Henri) Wiener (1945) was leraar Engels aan het Stedelijk Gymnasium in Haarlem. Deze bundel wordt uitgegeven ter ere van zijn 75ste verjaardag en 50-jarig schrijverschap. In die jaren ontving hij verschillende prijzen voor zijn romans, maar hij wordt vooral gezien als de absolute meester van het korte verhaal.
Hij is geen wijdlopig schrijver, maar schaaft en vijlt net zo lang tot zijn verhalen de helderheid hebben die hij beoogt. Kan hij een zin in tien woorden zeggen, dan zal hij er geen elf gebruiken. Dat maakt zijn werk bijzonder fraai.
Als de auteur een nachtelijk autoritje maakt, gekleed in de kimono van zijn buurvrouw, biedt dat stof voor een verhaal. Als poes Lolita overlijdt geldt hetzelfde, alleen krijgt de poes in werkelijkheid een tuinmansgraf en in taal een zeemansgraf, wat hij later goedmaakt door alsnog, met Lolita in gedachten, in zijn boot Argos de Noordzee op te varen. Als Freek, de oude havenmeester van de Haarlemsche Jachtwerf, na een overval overlijdt, schrijft hij een saluut aan hem en houdt hem daarmee in leven. Hij zet de waarheid naar zijn hand, schrijft verhalen die autobiografisch en verzonnen zijn en is als een beeldhouwer in marmer: splinter voor splinter verwijdert hij overbodige materie, wat overblijft is klare taal. Op de vraag waarom hij schrijft, heeft hij na een schrijversloopbaan van inmiddels 50 jaar, een helder antwoord: ‘Om niet anoniem te passeren.’ Met deze opdracht trekt hij ook anderen uit de anonimiteit.
Ik wil uit deze bundel graag noemen de Brief aan F. Starik. Wiener bewonderde de dichter en de twee besloten tot een uitgebreide ontmoeting in het Amsterdamse café De Engelse Reet, waar Starik ook altijd mededichter Menno Wigman ontmoette met wie hij in het verbond van De Poule des Doods zat, de dichters die een laatste groet brengen aan medemensen die in eenzaamheid sterven.
De ontmoeting was dusdanig aangenaam dat Wiener Starik de volgende dag een e-mail stuurde waarin hij verklaarde (..) ‘Ik reken je vanaf nu tot een bevriende mogendheid. (…) Blijf gezond.’ Starik gaf geen antwoord. Hij was al dood. In de brief in deze bundel schrijft Wiener: ‘ Onze vriendschap was de kortste uit mijn leven. Ik groet je F. Starik. Een echte dichter is zijn tijd vooruit.’
Wat valt hier meer aan toe te voegen dan een aanmoediging om dit boek te lezen en te savoureren.
L.H. Wiener – De zoete inval. ISBN 978-94-929-2891-7, 111 pagina’s, €16,99. Amsterdam: Uitgeverij Pluim 2020.