Meneer Noland in de wereld der witjassen
Waar blijft die shitmoeder van me, verdomme?
Als de zestigjarige Alan Noland – het regelmatig terugkerende alter ego van Alfred Birney – zich op een dag vreemd jachtig voelt, tegen zijn gewoonte in alle lampen in huis aandoet, de jaloezieën opent opdat de buren hem kunnen zien en dan op de bank gaat zitten omdat het zweet hem uitbreekt van de pijn waardoor hij plots aan de dood moet denken, weet hij dat er iets mis met hem is. Hij belt zijn tweelingbroer die hem eerst van verkeerde aura’s beticht maar dan toch een ambulance belt. De broeders van de ambulance zijn er snel, stellen hem vragen over zijn leefwijze, plakken Noland vol elektroden en vervoeren hem met spoed naar het ziekenhuis. Daar wordt hij bekeken door een arts die weliswaar geen infarct ziet maar hem toch ‘wil houden’ en daarna voor een spoedgeval vertrekt.
Sindsdien deelt meneer Noland op de vijfde etage, afdeling cardiologie van een Haags ziekenhuis, een kamer met een Haagse kastelein uit de Schildersbuurt, zo’n kroegbaas die hem vroeger de tent uit zou hebben gegooid. De wereld der witjassen vraagt niet naar sympathieën, discriminatie of privacy, die heerst, prikt, plakt, voert voedsel en drinken aan en legt meneer Noland aan slangen en apparaten en ‘als u ons nodig heeft, belt u maar’. Vervolgens houden de dames en heren van de hartbewaking hem vanuit een apart vertrek in de gaten.
Daarmee begint voor Alan het lange wachten. Op wat? Aanvankelijk denkt hij dat hij wacht op de arts, maar die blijkt voor twee weken op vakantie te zijn gegaan. Dan wacht hij op broer Phil, die zich bijzonder zorgzaam toont. Hij wacht op zoon Stevie, die niet op komt dagen. Hij wacht op zijn moeder, die gezellige Brabantse die hoort te komen als haar zoon in het ziekenhuis ligt. Maar ze komt niet. Gelukkig wordt meneer Noland wel bezocht door een aantal van zijn geliefde gitaarleerlingen. En ’s avonds laat bezoekt hem een verpleegkundige, om hem een venijnige prik in zijn onderrug te geven. De een prikt pijnloos, de ander gemeen.
Maar toch waardeert meneer Noland de zorgverleners, want hij snakt ernaar aangeraakt te worden, naar deze warmte van professionele handen, al komen die maar met plakkers of een nare spuit. Ze maken altijd een praatje met hem. Ook fijn. De Haagse kastelein en zijn geliefde hartelijke, ordinaire Kitty worden zelfs een soort kameraden. Als tapper Rinus naar Leiden gaat voor zijn operatie mist hij hem zelfs. De wereld van het ziekenhuis is klein en klagen is dan verleidelijk, al zegt meneer Noland wel: ‘Ik moet leren ontmopperen.’ Aan de andere kant: ‘Zeuren is geen blues, maar wel muziek. Zeikmuziek, dat wel.’
Auteur
Alfred Birney (1951) is gitarist en schrijver. Hij heeft een groot aantal titels op zijn naam staan, die allemaal te maken hebben met zijn afkomst en met de rol van zijn vader als man van tweespalt en terreur in het leger en in zijn latere gezin. Dat onderwerp vormde ook de bron van het briljante De tolk van Java waarvoor hij in 2016 de Libris Literatuur Prijs ontving. Van dit boek werden 120.000 exemplaren verkocht. Daarna kreeg hij der Littéraire Witte Prijs 2020 voor het dagboek Niemand bleef. Daarin ontstaat de prelude voor dit boek.
De Libris Literatuur Prijs gooide het leven van de auteur omver. Tot dan toe had hij ’s middags gitaarleerlingen, at en zette zich dan aan het schrijven tot diep in de nacht. Zijn dag-nacht-ritme werd echter volledig omgegooid omdat de prijsgever verwachtte dat hij overal in den lande zou optreden. Hij raakte er prompt van in de stress en kreeg een writer’s block. Het hartinfarct liet niet lang op zich wachten, de prijs van het succes.
Sommigen noemen dit een boek vol geklaag en gemopper. De schrijver zet zich, vanuit zijn bed, inderdaad tegen alles en iedereen af. Hij denkt aan vroeger, ligt ‘in de wacht’, hij wil dat er wat gebeurt, dat hij weer naar huis kan. De stress maakt zijn kwaal erger.
Als je zo virtuoos kunt mopperen en klagen als meneer Noland, ofwel Alfred Birney, krijg je van mij de vrije hand. Een oratorium aan klachten blijft dan het beluisteren meer dan waard.
Een briljant boek.
Alfred Birney – In de wacht. ISBN 978-90-4454-338-4, 317 pagina’s, €22,50, Amsterdam: De Geus 2020.