Mijn erfenis

De Joden moesten verdwijnen, maar niet hun bezittingen.

Voor de verweesde Joodse kinderen die de genocide van de nazi’s overleefden blijkt het niet eenvoudig zich te verweren tegen parasieten die azen op hun toekomende gelden.

Ongeveer twee jaar na zijn broer werd in 1941 de schrijver van dit boek geboren. Hun ouders waren vermogende Joden die financieel in staat waren hun familie te vrijwaren van tewerkstelling en deportatie naar de vernietigingskampen. Zij konden onderduikadressen regelen. Het was inmiddels duidelijk geworden dat steeds meer Joodse buren uit hun omgeving verdwenen. Ze werden domweg door de Nederlandse politie uit hun huis gehaald en dat ging uiteraard niet onopgemerkt aan de buurt voorbij.

Auteur

Philip Staal (1941) is onderzoeker. On 2008 publiceerde hij Roestvrijstaal, het schrijnende verhaal over het falend financieel rechtsherstel van Joodse wezen. In dit nieuwste boek hij beschrijft hij niet alleen latere ontwikkelingen, maar ook verweeft hij zijn persoonlijke geschiedenis in de documentatie waardoor dit boek een nog heftiger statuur krijgt.

 

 

De broertjes Marcel en Philip werden in een ander onderduikadres geplaatst dan hun ouders en grootouders. Deze werden vrij gauw door attente Nederlanders verraden, kwamen in de Hollandse Schouwburg en daarna in Westerbork terecht. Het duurde niet lang of ze werden tenslotte in een vernietigingskamp vermoord. Hun (klein)kinderen werd dit lot bespaard.

Nadat Marcel en Philip op 21 mei 1943 van hun ouders een laatste knuffel kregen werden zij dus korte tijd later wees en zouden via een liefderijke onderduikadres de oorlog overleven. Na jaren ondergebracht te zijn in voogdijinstellingen werd Philip Staal met minimale opleiding en financiën als volwassen man de wereld in gestuurd.

Behalve vragen over zijn vermoorde ouders vroeg hij zich ook af: Waar is hun geld gebleven? En: Waar is mijn geld gebleven en het geld van die andere vele honderden verweesde Joodse minderjarigen?

In een uit 1946 stammend rapport van de Amerikaanse overheid, gepubliceerd in mei 2000, worden de financiële instellingen die in Nederland namens de nazi’s Joodse eigendommen roofden betiteld als ‘de meest fantastische dieven van de moderne tijd’. De buit werd in 1946 geraamd op ongeveer 3 miljard gulden. De huidige waarde bedraagt circa 45 miljard euro. Het blijkt lastig die buit terug te halen en nog lastiger om de slachtoffers schadeloos te stellen.

Staal maakte er zijn levenswerk van recht te doen aan de inmiddels zestig- of zeventig-jarigen die als verweesde minderjarigen uit de oorlog kwamen en waarvoor niemand veel belangstelling had, behalve voor hun erfenissen en herstelbetalingen.

Zo stuit hij op onverwachte hindernissen van Hans Vuijsje, directeur van het Joods Maatschappelijk Werk (JMW), om toegang te geven tot de archieven en Harry van den Bergh, voorzitter van het JMW die zich bij een aangespannen rechtszaak beroept op verjaring.

Misschien handelde het JMW juridisch en financieel juist, maar faalde deze instelling maatschappelijk-ethisch gruwelijk.

Tijdens zijn speurtocht kwam Staal tot het besef dat de werkelijkheid traumatischer en omvangrijker was dan hij ooit had gedacht. Zijn ‘misdaad’ bleek geen andere dan als Jood ter wereld te komen en de pech dat dit in Nederland gebeurde.

Daarbij voelt de lezer vanzelfsprekend dat de tijd dringt. De wezen van toen zijn nu vaak al grootouders of zelf overgrootouders.

Daarom komt deze uitgave nog op tijd en is van het grootste belang om onrecht niet ongezien door de vingers weg te laten glippen.

Philip StaalMijn erfenis. ISBN 978-94-630-1102-0, 344 pagina’s, € 14,95. Utrecht: Uitgeverij Eburon 2020.

Dit bericht is geplaatst in Alle Boeken, Geschiedenis, Tweede Wereldoorlog. Bookmark de permalink.