Toonkunst der dilettanten
Het muziekleven van de gegoede klasse blijkt vaak een sociaal maatschappelijke aangelegenheid.
Hoe beleefden de Nederlanders in de Negentiende Eeuw de muziek? We hebben het over onze landgenoten die tot de sociale bovenlaag behoorden, want alleen over hen is er informatie. Zij die financieel draagkrachtig genoeg waren of de juiste contacten onderhielden om concerten of andere muziekvoorstellingen bij te wonen en niet ’s avonds afgepeigerd van hun werk kwamen, op tijd de maaltijd gebruikten en zich passend konden kleden voor een muzikale bijeenkomst. Of om zich instrumenten aan te schaffen of een buitenlandse reis te ondernemen om in Frankrijk of Duitsland een operahuis te bezoeken.
Het was een tijd die zo langzamerhand heel anders is geworden dan deze eeuw. Daarom des te meer intrigerend. Zo vond men de piano bij uitstek een instrument voor dames omdat zij bij het spelen een elegant postuur konden houden en misschien ook wel omdat de heren hen zo aandachtig konden observeren. Strijkinstrumenten waren vanwege de speelwijze iets voor mannen. Er zijn uit die tijd geen Nederlandse afbeeldingen van strijkkwartetten met vrouwen. Blaasinstrumenten vond men nog minder geschikt voor een vrouw. Hoeveel mannelijke blazers zagen er op hun instrument er niet uit als een aap?
Over het algemeen bepaalden de destijds contemporaine componisten de muziek. Verering van vroegere grote componisten begon eigenlijk pas bij Joseph Haydn (1732-1809). Hij werd in 1801 benoemd tot erelid van de Amsterdamse maatschappij Felix Meritus, een onderscheiding die Haydn dankbaar aanvaardde. Haydn werd vooral gewaardeerd om zijn oratoria Die Schöpfung en Die Jahreszeiten. Behalve Haydn openden Beethoven en Mendelsohn de rij van geliefde Negentiende-Eeuwse componisten, vooral veel operacomponisten die men graag speelde of beluisterde.
Johann Sebastian Bach (1685-1750) genoot beslist niet de reputatie die hij thans heeft. Het eerste concert met muziek van Bach vond plaats in 1846 en de Mattheus Passion beleefde haar Nederlandse première in 1870. Toen en nog tientallen jaren daarna zou het gebruikelijk zijn de muziekpassie flink in te korten. Vele aria’s werden geschrapt, het slotkoor werd ingekort en de jongenspartij liet men door meisjes zingen.
Over Bachs muziek was men soms niet mals. Naar aanleiding van de derde orkestsuite recenseerde men: Neen, Bach is geen poeët, hij verdient niet in één adem met Beethoven genoemd te worden. Bach is koel verstand; (…) Hij heeft geen kunstenaarsziel, hij heeft alleen gezien, niet gevoeld, wat hij schreef.
Auteur
Jeroen Cornelis Peter van Gessel (1967) studeerde orgel en muziekwetenschap. Hij publiceerde onder meer boeken over de Maatschappij Toonkunst en opera in Straatsburg. Op grond van vele bronnen geeft hij inzicht in de negentiende-eeuwse muziekbeleving in Nederland.
Naast een in onze ogen beperkt muziekrepertoire valt op hoe het muziekleven zich afspeelde binnen de strenge piketpaaltjes van de (fatsoens-)normen van de rijke bovenklasse. Het deelnemen aan, respectievelijk het bijwonen van muzikale activiteiten was in hoge mate voir et être vu. Daarbij was er nog een diffuse, betekenisloze grens tussen privé en openbaar waarbij maatschappelijke conventies streng in acht werden genomen.
Bij lezing is voelbaar hoe zeer de uitvinding van de fonograaf van Edison in 1878 en de hieruit voortvloeiende muzikale democratisering dit uiteindelijk zal veranderen. Zodanig dat dit boek een uiterst welkom inzicht geeft in het muzikale plezier van vroeger.
Plezierig geschreven, erg informatief en van harte aanbevolen.
Jeroen van Gessel – Muziek beleven in het negentiende-eeuwse Nederland. ISBN 978-90-868-4204-9, 253 pagina’s € 25,00. Utrecht: Uitgeverij IJzer 2020.