Verhalen over het leven in de DDR
Omgaan met dagelijkse onderdrukking.
De Deutsche Democratische Republik, ofwel Oost-Duitsland, bestond van 7 oktober 1949 tot 3 oktober 1990 op het grondgebied van het door de Sovjet-Unie bezette deel van het verslagen Duitse Rijk. Het leven van de meeste van de 17 miljoen inwoners was geen pretje. Ze verdienden weinig, mochten weinig en werden streng in de gaten gehouden door de Stasi, de binnenlandse veiligheidsdienst, die ten tijde van de ‘hereniging’ met de Bondsrepubliek over het gigantische aantal van 91.000 medewerkers en 200.000 informanten beschikten.
Veel ontevreden inwoners hielden het niet meer uit in deze dictatuur en wilden weg. De eerste jaren was dat nog vrij eenvoudig, maar toen het land leeg dreigde te lopen werd het steeds moeilijker te vertrekken. Nadat de vluchtroute via West-Berlijn was afgesloten door de bouw van de beruchte Berlijnse Muur zaten de inwoners van de DDR min of meer gevangen in hun eigen land. Alleen wie slim en moedig was en daarbij gezegend met een flinke dosis geluk wist aan dit enge land te ontsnappen.
Auteurs
Manon de Heus noemt zichzelf een Berlin-based Dutch-German journmalist, copywiter and translator. Ze schreef onder meer voor Libelle en Marie-Claire. Samen met Marijke van der Ploeg (gegevens onbekend) stelde ze Das Pfand meiner Mutter samen, waarvan dit boek de Nederlandse bewerking is.
Na een korte historische inleiding over de DDR vertellen verschillende voormalige inwoners hun verhaal. Bijna al die verhalen eindigen met wat de val van de muur in 1989 voor de betrokkene betekende.
De ‘opstandige’ tiener Stefan Lauter (1967) werd hardhandig in het gareel gedwongen.
Reinhard Spiller (1941) wist tijdens de bouw van de muur te vluchten. Na de Wende weigerde hij weer naar Oost-Berlijn te verhuizen: Ik kan niet door de straten lopen waar de Stasi me heeft achtervolgd. Joachim Rudolph (1938) werkte mee aan ‘Tunnel 29’ waar Evi (1941) als eerste doorheem kroop. De muur bracht hen bij elkaar. De vader van Valeria Stein (1975) mocht vertrekken, maar werd daardoor onbereikbaar voor zijn gezin.
Scholier Detlef Mattes (1968) wilde graag weg, maar durfde niet. Hij maakte een groot aantal foto’s van de muur, maar werd daarbij door de Stasi opgepakt. Een aantal van zijn in beslag genomen foto’s trof hij later in zijn Stasi-dossier aan. Jana Schirrwagen (1976) herinnert zich de schaarste aan levensmiddelen. Toch wordt ze steeds trotser op het feit dat ze in de DDR is opgegroeid.
Klaus Müller had het als kok niet slecht, Hij mocht regelmatig in het buitenland aan de slag. Ik zeg altijd maar zo: in de DDR heeft niemand hongergeleden, ook de varkens niet. Steffen Fox (1962) runde vanaf 1985 in Oost-Berlijn de populaire Sophienclub, waar elke band welkom was. De Stasi hield hen in de gaten, maar begreep er niets van. Paul Scheel (1971) vertelt over zijn geslaagde vlucht, hij wilde niet in dienst. De moeder van Claudia Müller (1969) mocht haar familie in Amerika bezoeken, maar moest haar kind ‘als statiegeld’ achterlaten. Edda Schönherz (1944) wilde naar West-Duitsland vertrekken, wat haar duur te staan kwam.
Gabriele Stötzer (1953) deed inspiratie op in de vrouwengevangenis en werd kunstenares. Bernard Roth (1951) huilt krokodillentranen over zijn Stasi-verleden. De Westduitse Christiane de Heus (1957) vertelt over haar reis naar de DDR, waar ze de bruiloft van haar penvriendin Anna-Sophia bijwoonde. De dierenarts Karl Schwarzenberg (1943) kreeg op school het verwijt dat er geen sprake is van een totale toewijding aan onze Socialistische Staat. Hij werd nooit lid van de Partij en kwam ervoor uit dat hij christen was. Dat maakte het niet gemakkelijker voor hem. Gelukkig mocht hij gewoon zijn werk doen.
Voormalig sprintster Ines Geipel ondervond aan den lijve hoe de DDR met topsporters omging. Zij werd gedrogeerd en bij een gedwongen operatie fysiek kapotgemaakt. Lan Böhn (1982) is de dochter van een Oostduitse vader en een Vietnamese moeder. Beiden hadden gestudeerd aan de Berlijnse Humboldt Universität. Ze had een typische DDR-kindertijd en begon heel jong met sporten. De actrice Ruth Reinecke begreep pas sinds de val van de muur hoe de Stasi functioneerde. Huisarts Kathrin Bakker (1954) werd plotseling geconfronteerd met het feit dat haar man niet meer terugkwam van familiebezoek in het westen. Ze werd door de Stasi verweten dat ik had gefaald, omdat ik mijn echtgenoot niet aan het socialistische systeem had gebonden. Ze vertelt hoe ze uiteindelijk in Nederland belandde. Haar “DDR-kinderen’ bleken daar zo gesloten als een pot.
Sommige vluchtpogingen slaagden, andere niet. Weer anderen durfden uiteindelijk niet. De meeste verhalen zijn vrij sober, maar dat past uitstekend bij het onderwerp. De krokodillentranen van de ex-Stasiman en het verhaal van de bekeerde neonazi hadden wat mij betreft achterwege mogen blijven.
Deze ooggetuigenverslagen schetsen een beklemmend beeld over wat zich ruim veertig jaar uit de vorige eeuw op nog geen dagreis van onze oostgrens afspeelde. Onbegrijpelijk dat sommigen in Ostalgie daarnaar terugverlangen.
Manon de Heus en Marijke van der Ploeg – Statiegeld voor mijn moeder. Verhalen over het leven in de DDR. ISBN 978-94-6338-706-4, 221 pagina’s, € 19,95. Soesterberg: Uitgeverij Aspekt 2019.