Leven en werk van J.H.F. Grönloh
Onthullende biografie van de nog steeds populaire schrijver van De Uitvreter, Titaantjes en Dichtertje.
Al heel lang houdt Lieneke Frerichs zich bezig met de schrijver Nescio, pseudoniem voor Frits Grönloh. Ze schreef veel artikelen over hem. Het oeuvre van Nescio is vrij beperkt, maar Frerichs wist de hand te leggen op nagelaten werk, zijn natuurdagboek en vele brieven. Zij was bij uitstek de aangewezen persoon om deze biografie te schrijven. Veel aandacht heeft zij besteed aan het leven van de schrijver: zijn jeugd, zijn grote liefde, zijn werk op kantoor, maar ook zijn omzwervingen in de door hem geliefde Nederlandse landschappen.
Naast een brave huisvader en een onberispelijke kantoorman was er ook de vriendschap met een aantal onburgerlijke, idealistische jongeren. Frederik van Eeden had de socialistische kolonie Walden gesticht. Nescio probeerde met zijn vriendengroep hetzelfde met de kolonie Tames. Jammer genoeg werd het een mislukking. Het zijn deze vrienden die regelmatig opduiken in zijn verhalen. Zijn schrijverschap ontwikkelde zich moeizaam, net zoals zijn pogingen om een uitgever te vinden. De biografie doet daar heel gedetailleerd verslag van. Pas toen hij gepensioneerd was, kwam de erkenning. Dat wordt beschreven in het hoofdstuk Erkend als groot schrijver. Een voorbeeld daarvan blijkt uit een uitspraak van de toen nog jonge schrijver Bert Schierbeek die hem onze grootste prozaschrijver noemde.
Auteur
Lieneke Frerichs (1944) is neerlandica en tekstediteur. Zij was tien jaar beleidsmedewerker bij één van de letterenfondsen en hoofdredacteur van het Verzameld werk van Karel van het Reve. Frerichs publiceerde veel artikelen over Nescio en was samensteller van de bundel Over Nescio. Ze bezorgde zijn Verzameld proza en nagelaten werk. Verder gaf ze uit: Natuurdagboek, Brieven uit Veere, Buitenland is geen land.
In de proloog Op reis met de pleziertrein wordt een treinreis beschreven die Frits Grönloh als veertienjarige met zijn vader onderneemt. In Berg en Dal beklimmen ze de Duivelsberg en genieten urenlang van het uitzicht. Grönloh zal deze reis nog vele malen herhalen. Hij was een groot liefhebber van de Nederlandse landschappen. Zijn leven lang ondernam hij zwerftochten door heel Nederland. Bij zijn favoriete landschappen speelde water vaak een grote rol. De biografieschrijfster kreeg de beschikking over een dagboek waarin Grönloh zijn waarnemingen nauwkeurig bijhield. Ze noemde het zijn Natuurdagboek. Hij verwerkte deze waarnemingen in al zijn verhalen.
In de biografie komt duidelijk naar voren dat Grönloh een gespleten persoonlijkheid was. Aan de ene kant was hij een goede scholier die direct aan het werk ging na zijn eindexamen van de Handelsschool. Al heel snel kreeg hij een baan op een kantoor in Oldenzaal. In 1904 trad hij in dienst van de Amsterdamse firma Holland-Bombay trading Company, waar hij een hele carrière maakte: van jongste bediende tot directeur. Hij was ook een keurige jongeman die zich verloofde met Aagje Tiket en in 1906 met haar trouwde. Frits was een trouwe echtgenoot. Maar hij had ook andere kanten. Hij was ook een idealist, wereldverbeteraar en lid van de SDAP. Zijn grootste verlangen was om schrijver te worden, maar het schrijverschap kwam heel moeizaam tot stand. Het schrijven hield hij verborgen voor zijn kantoorcollega’s. Stel je voor dat men hem eigenaardig zou vinden. Die gespleten persoonlijkheid blijft een mysterie. Hoe was het mogelijk dat Nescio zijn kantoorwerk zo serieus nam, terwijl uit zijn boek De uitvreter blijkt hoe de personages Japi, Bavink en Koekebakker neerkeken op burgerlijke mensen.
Hoogtepunten in deze biografie zijn de hoofdstukken De geboorte van De Uitvreter en De wereld van de Titaantjes. Grönloh bezat weinig verbeeldingskracht. Voor het schrijven van deze novellen putte hij uit zijn omzwervingen en de omgang met zijn vrienden. De auteur beschrijft minutieus hoe deze boekjes ontstonden. Er gingen vele probeersels aan vooraf. Deze verhalen hebben als thema bevrijden van alles wat mensen beklemt en gevangen houdt. Wat de Uitvreter betreft gaat het natuurlijk vooral om de figuur Japi. Hij komt voor het eerst voor in het verhaal Lenteavond. Hij is een kleurrijke figuur: schilder, bohemien en klaploper. Het personage Japi is niet afkomstig uit de vriendenkring van Grönloh. Frerichs denkt dat Japi-de-uitvreter Grönloh zelf is. Japi leefde zoals Nescio zelf had willen leven. Het hoofdstuk over de Uitvreter kent een vermakelijk slot. In 1956 denkt Grönloh terug aan zijn held Japi. Hij is naar eigen zeggen een oud, half invalide mannetje geworden dat piekert over zijn stofwisseling.
Ook van Titaantjes wordt door de auteur uitvoerig verteld hoe het ontstaansproces verliep. Dit boekje is zeer geleidelijk ontstaan en werd steeds aangepast. De personages zijn voornamelijk de vrienden met wie Grönloh optrok. Toen hij eindelijk tevreden was zorgde zijn vrouw Ossi voor een net handschrift. Grönloh bood het aan bij de Gids. De redactie had bezwaren: Hinderlijk zijn de goedkope aardigheden, waarvan God het onderwerp of het voorwerp is. De redactie had ook bezwaar tegen een felle passage in hoofdstuk negen. Heel ironisch beschrijft Nescio hoe nette heren met elkaar omgaan: nette heeren wier haar altijd even netjes zit, die nooit een kreukel in hun jas of een spatje op hun schoenen hebben. En ze zagen er weer uit alsof ze ’t nog altijd enorm goed wisten, en vonden dat ze vrijwel geslaagd waren in ’t leven. Grönloh weigerde om de tekst aan te passen. Titaantjes werd een jaar later opgenomen in het blad Groot Nederland.
De biografie bevat verscheidene hoofdstukken over zijn privéleven. Hij zelf was daar altijd gesloten over en zijn dochters hadden grote bezwaren tegen het publiek maken ervan Toen de laatste dochter was overleden kreeg Frerichs te maken met de kleinkinderen en kreeg de biografe de beschikking over honderden brieven uit het familiearchief. Daardoor kon ze hoofdstukken als: Kantoorwerk, Brits-Indië, Hospitaal, Bezettingstijd, Hongerwinter en Gepensioneerde aan zijn persoonlijke leven wijden. We maken kennis met de kantoorman die goed was in zijn vak en ook een strenge chef was voor het personeel. Indrukwekkend zijn de stukken die gaan over zijn hongertochten in de hongerwinter.
Verbijsterend is het hoofdstuk over zijn reis naar Brits-Indië. Hij verafschuwde de inlandse bevolking: Een zonderling zoodje. Ik vond het een weerzinwekkende gedachte die bruine vent, die raja, daar wandelend bij gelegenheid tussen ons blanke zindelijke Aphrodites en Juno’s. Hij maakt het nog erger: Mijn afkeer voor inlanders is nu compleet. Ik voelde mij zelf vernederd en getrapt. Iets van datzelfde voel ik in Europa ook als ik een Jood met een Europeesch meisje zie. Lieneke Frerichs doet nog haar best om het te verklaren, maar dat overtuigt me niet zo. Heel jammer om dit te moeten lezen.
Het werk van Nescio is nog steeds populair. Van de bundel De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje en Mene Tekel wordt dit jaar de 46ste druk uitgegeven. Wat maakt dit werk zo bijzonder? In de epiloog verwoordt Frerichs dat op meesterlijke wijze. Was het toon van melancholie, vermengd met wat ironie? De jeugdige opstandigheid van de personages? De verheerlijking van het Nederlandse landschap? Deze goed geslaagde biografie is geschreven in een meesterlijke stijl. Het is een grote verdienste dat de altijd zo bescheiden Nescio nu alle waardering krijgt en dat we hem als persoon zo goed leren kennen.
Lieneke Frerichs – Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh. ISBN 978-90- 282-1103-2, 656 pagina’s, 39,50. Amsterdam: Van Oorschot 2021.