Hoe mijn God veranderde

Een reisverslag

Terugblik op 50 jaar theologiegeschiedenis.

Voor veel theologen is het de gewoonte dat ze aan het eind van hun academische carrière terugblikken. Vaak hebben ze hun geloof losgelaten. Dat geldt zeker niet voor Martien Brinkman. Hij eindigt zijn boek zelfs met een uiterst positieve verklaring over zijn geloof. Brinkman kan terugkijken op een omvangrijk oeuvre. Hij wilde met dit boek zijn pennenvruchten tot een nieuw geheel samenvoegen en verder uitwerken. Op zeer persoonlijke wijze bespreekt hij de meeste theologische kwesties. Een kleine greep van de onderwerpen: beelden van God, Bijbelopvatting, mensbeeld, Jezusbeeld, plaatsbekleding, schepping, de Heilige Geest en de relatie van God en mens.

Auteur

Martien E. Brinkman (1950) is emeritus hoogleraar oecumenische/interculturele theologie aan de VU te Amsterdam. Hij schreef eerder over de God van dichters (Hun God de mijne? en Dicht bij het onuitsprekelijke)en over religieuze kernwoorden (Grote woorden).

Dat Brinkman een persoonlijk boek schreef is onder meer te zien in zijn omgang met zijn leermeester Harry Kuitert. Met uitzondering van de bekende stelling van Kuitert dat alle spreken van Boven van beneden komt, was Brinkman het met diens meeste standpunten niet eens. Toch bleven ze met elkaar in gesprek. Met de stelling van Kuitert dat het geloof in God allemaal op projectie berust, dat het allemaal op menselijke fantasie berust is Brinkman het fundamenteel oneens. Hij zet daar tegenover dat mensen soms ervaringen hebben van transcendentie, van wat hen te boven gaat, ‘alledaags teveel’. Surplus aan geluk of exces aan leed. Velen beschouwen dit als godservaringen.  

Brinkman verwerpt het geloof als projectie. Hoe ziet hij zelf het geloof? Hoort het van natura bij de mens? De stelling dat de mens ongeneeslijk religieus is, is niet meer aanvaardbaar. De Utrechtse psychiater-hoogleraar H.C Rümke ging daar wel van uit. Hij stelde dat elk tot volwassenheid gekomen mens gelovig is. Onder geloven verstond hij vertrouwend in het leven staan. Zonder een vorm van vertrouwen valt er volgens hem niet te leven. Het is een proces van zeven stadia. Het gaat niet om denkend of willend tot geloof komen, maar om het psychisch vermogen tot overgave. Zijn theorie werd in brede kring aanvaard, maar zijn stelling dat ongeloof een ontwikkelingsstoornis is, werd door velen verworpen. Brinkman gelooft wel in het geleidelijke groeiproces. Echter in de laatste fase gaat het uiteindelijk om een sprong, een daad van overgave.   

Brinkman heeft in dit boek gekozen voor een brede aanpak. Dat is bijvoorbeeld heel duidelijk in het hoofdstuk Van goddelijke komaf, was Jezus mens of god? Hij betrekt daarbij Joodse theologen en bespreekt ook het beeld dat de Koran van Jezus schept, terwijl zijn bespreking van het nieuwtestamentische debat over de overeenkomst tussen Vader en Zoon en de conclusies van Chaledon al meer dan genoeg zou moeten zijn. Ook wijst Brinkman op de overeenkomst van Jezus met de hindoeïstische Avatara en de boeddhistische bodhisattva-figuur. Interessant, maar wel wat te veel van het goede.

Een apart hoofdstuk wijdt Brinkman aan het plaatsvervangend lijden van Christus. Ook in dit hoofdstuk is weer gekozen voor de brede aanpak. Hij kijkt onder andere naar het boeddhisme en het hindoeïsme. Bij deze religies komen de daden van de mens ‘als een boemerang op zijn eigen hoofd terug’. De mens is ten volle verantwoordelijk voor zijn daden. Ook Kant zag overname van schuld als een miskenning van iemands verantwoordelijkheid. Brinkman citeert ook Marsman en Vestdijk. De laatste zegt: ‘Dat Cristus voor ons heil gestorven zou zijn, vinden wij vernederend’. Brinkman wijst ook op Paulus. Hij wees op de heilzame werking van de existentiële deelname aan Jezus’ kruis en opstanding in doop en avondmaal. Plaatsbekleding betekent dan bevrijding. We worden bevrijd van de loden last van het verleden. Er is dan de mogelijkheid van een nieuw begin.

In de Epiloog laat Brinkman duidelijk zien hoe zijn eigen godsbeeld veranderde. De God van zijn jeugd was een deterministische God, een soort meester Albedil die alles bedisselt en die in alles de hand heeft. Deze God beslist naar believen tot in details over alles wat er op aarde geschiedt en daarbij onze vrijheid en verantwoordelijkheid aan de kant schuift. Het gevolg is dat God van alles wat misgaat de schuld krijgt. Zelf gebruikt hij het beeld van de ouderlijke zorg voor volwassen kinderen. Die kinderen gaan hun eigen gang, hebben hun eigen verantwoordelijkheid. Toch voelen ze zich ‘gebackt’, geruggensteund door hun ouders. Die kunnen niet voorkomen dat hun kinderen soms ook leed overkomt, maar van hun ouderlijke zorg gaat wel een bemoedigende kracht uit. In het godsgeloof van Brinkman vertrouwt hij zich toe aan een heilzame macht. Dat heeft te maken met het diepe vertrouwen dat niemand valt of hij valt in Gods handen.

Brinkman schreef een indrukwekkend boek, heel persoonlijk maar zeker niet eenzijdig en bovenal positief en moedgevend.

Martien E. Brinkman – Hoe mijn God veranderde. ISBN 978-90-435-3798-8, 269 pagina’s, € 22,99. Utrecht: KokBoekencentrum 2022.

Dit bericht is geplaatst in Alle Boeken, Theologie. Bookmark de permalink.