Stadsmeisje verkommert op het platteland
Van dorpskind tot gracieuze stadsjongen, steeds op zoek naar het ware geluk.
Paultje is geen gewone jongen. Hij groeit op in een dorp in de Achterhoek als diamant tussen de kiezelstenen, hij zoekt naar schoonheid en vindt platvloersheid, zoekt elegantie en wordt bespot. Zijn moeder Tonnie wijkt al evenzeer af als stads volkskind met rauwe randjes, dat trouwt met een jongen uit een gehucht waar plat praten de stem van de dag is.
Paultje is anders, maar moeder Tonnie evenzeer. Toch brengt dat de twee niet tot elkaar. Ze worden gescheiden door een metershoge muur van onbegrip, want ‘wat zullen de buren wel niet zeggen?’ en ‘waarom heb ik nou geen vriendjes?’ Paultjes broers lachen luidkeels om die vreemde vogel in hun nest, om die jongen die graag met poppen speelt, die punnikt, breit en naait en smeekt bij moeder Tonnie of ze hem haar naaimachine uit wil lenen zodat hij zelf zijn kleren kan maken. Het jong is gestoord, vinden zijn ruige broers. Zij zoeken hun eigen geneugten, ze voetballen, zitten de meisjes na en maken ze veel te vroeg zwanger. Paultje ziet het aan. Hij houdt niet van meisjes, hij neemt zich voor een aalgladde jongen te worden, breed van boven, smal van onderen, lekker ruikend en mooi in de kleren.
Zonder te zeggen dat moeder Tonnie blij is met deze wensen ligt Paultje haar wel na aan het hart. Hij is tenminste niet zo bot als haar man en haar andere zoons. Ze is zelf ook al niet opgegroeid in een fijnbesnaard gezin. Als meisje nam ze zich voor het klooster in te gaan: dan zouden er – ze had een paar afschuwelijke ervaringen achter de rug – tenminste nooit meer mannen aan haar zitten en ze zou zich alleen maar hoeven bezighouden met bidden, lekker rustig. Toen Wil kwam opdagen, de man met wie ze uiteindelijk trouwen zou, was ze dan ook zo groen als gras. Ze stapte zonder meer kennis dan die van haar eigen rot-ervaringen het huwelijksledikant in en Wil – ondanks dat hij als boerenzoon de beesten op het land ‘wel samen tekeer had zien gaan’ – was al even onnozel. Als hij zijn bruid tenslotte neemt zonder plichtplegingen vooraf, betekent dat voor Tonnie de start van een seksueel drama dat nooit meer goedkomt. Ze doet haar plicht omdat het moet van pastoor, maar voor haar is de lol eraf. Het komt haar humeur niet ten goede. Ze leeft op de toppen van haar zenuwen, voelt zich nooit in de Achterhoek thuis.
Auteur
P.H. (1959); achter op de kaft staat de volledige naam van de auteur: Paul Harmsen. Hij werkte na zijn opleiding aan de Rietveld Academie als kostuumontwerper en stylist voor onder meer televisieproducties. Hij leidde een succesvol bestaan, maar was er niet gelukkig mee. Ongeveer twintig jaar geleden vertrok hij met zijn partner John Ruigrok naar Frankijk. Zij exploiteren twee gîtes en het kleine idyllische weekeindrestaurant Jeviemavie. Deze debuutroman is autobiografisch.
Als Paul eenmaal in het buitenland woont komen hij en zijn moeder elkaar nader. Hij baseert dit boek niet alleen op zijn eigen leven, maar gebruikt ook Tonnies dagboeken als basis.
P.H. heeft een wat chaotische stijl van schrijven. Gedachtensprongen worden continu door de tekst gevlochten, in cursief, om een plaats te duiden. Dat maakt het boek wat rommelig. Iets meer lijn erin zou beterzijn geweest.
Is dit een goed geschreven boek? Nee, niet echt. Maar desondanks boeit het en het houdt de aandacht van de lezer voldoende gevangen. Dit onderhoudende, nogal wijdlopige verhaal is beurtelings treurig en vrolijk, en op zijn tijd beslist humoristisch. Qua stijl soms iets te dik aangezet, wat rommelig ook.
De balans is positief wat betreft de inhoud. De uitvoering behoeft wel kritiek. Het boek is te breed van bladspiegel, te veel woorden op een volle pagina. Dat leest niet lekker.
Een ongepolijst boek voor de ware liefhebber van levensverhalen.
Paul Harmsen – Ja, maar… ‘Een roman over een moeder en een ietwat ongewone zoon’. ISBN 978-94-93023-22-2, 501 pagina’s, €25,00. Arnhem: Uitgeverij auqaZZ 2019.