Wanneer ben je thuis?
Een in zijn relatie en in zijn werk vastgelopen architect zoekt nieuwe inspiratie in Japan.
Luut tuimelt door de tijd, wat thuis namiddag is wordt hier al nacht. Hij vliegt tienduizend kilometers weg van Tessel, het elastiek tussen hen wordt tot een maximum opgerekt. Halverwege laat hij los en kantelt zijn gemoed naar voren, naar de tuinen en tempels die hem wachten. In deze prachtige beginzinnen wordt de essentie van de roman weergegeven. Luut, op weg naar Japan, moet zijn relatie en zijn dochter loslaten. In Japan moet hij weer tot zichzelf komen en zich in de Japanse bouwkunst als architect hervinden.
Auteur
Jannie Regnerus (1971) is schrijver en beeldend kunstenaar. Zij debuteerde met boeken over haar verblijven in Mongolië en Japan. Voor Het geluid van vallende sneeuw kreeg zij in 2007 de Bob den Uyl-prijs voor het beste reisboek van het jaar. Haar romans De ent, Het lam en Nachtschrijver zijn veelgeprezen. Met dit boek keert zij gedeeltelijk weer terug naar Mongolië en Japan.
De opbouw van de roman is nogal afwijkend. We hebben hier niet te maken met een lineair verteld verhaal. Het boek bestaat uit korte hoofdstukken die steeds over andere onderwerpen gaan. Aan het eind wordt de samenhang duidelijk. Tegenover de fragmentarische opbouw staat de hoge kwaliteit van de hoofdstukjes, het zijn ware juweeltjes door de superieure stijl. Ook de thematiek is gevarieerd. Er is wel een duidelijk hoofdthema: wat betekent thuis zijn?
Luut probeert van hun huis een thuis te maken voor Kris en Tessel. Dat mislukt. Later maakt hij wel een thuis voor zijn dochter. Vaak bespreekt Regnerus situaties in de natuur. Ze heeft het over een duivennest gebouwd met kippengaas en ijzerdraad. Het was de vogels gelukt hier een nest, een thuis van te maken. Prachtig is ook het voorbeeld van de gierzwaluwen. Elk jaar komen de gierzwaluwen nestelen onder dakpannen van het huis van Luut. Ook de jongen komen terug. De jongen zullen zelfstandig naar Afrika vliegen, maar blijven voor altijd met een onzichtbaar draadje aan Luuts dakkapel verbonden.
Het mislukken van Luut als architect heeft te maken met het tegenwoordige opgejaagde bouwen. De bouwwerken worden zielloze bonenstaken genoemd. Het is onmogelijk dat gezinnen daar gelukkig kunnen worden. Hij wilde een thuis voor de mensen creëren, maar kreeg daar de kans niet voor.
Een belangrijk onderwerp is de relatiebreuk. Het gelukkige begin wordt ook weergegeven. Kris heeft een zwangerschapstest uitgevoerd en twee blauwe streepjes kondigen de komst van een baby aan. Hun blijdschap wordt prachtig beschreven. Ze belanden in een café waar jazzmuziek wordt gespeeld. De schrijfster toont met het weergeven van het muziekspel weer hoe treffend ze kan beschrijven.
Heel anders van toon is het conflict dat het einde inluidt van de relatie. De ‘liefde was verdampt’. Luut was uitsluitend bezig met verbouwen. Op een ochtend smijt Kris de theepot naar Luut. Een heftige scene, geheel in tegenstelling met de rest van het boek. Fraai is wel dat de scherven later in het boek terugkeren. De mooiste scherven heeft Luut in zijn nieuwe huis uitgestald, waar ze als schatten onder stolpen en op fluwelen kussentjes liggen.
De hoofdstukjes waarin het gaat over het kind Tessel zijn bijzonder liefdevol. Luut en Kris lijken een ideaal co-ouderschap te hebben ingesteld. De wekelijkse verhuizing van Tessa van moeder naar vader, slechts een korte afstand naar de overkant, is heel teder beschreven.
Kris kan Tessel helemaal volgen. Je voelt haar verdriet. Maar ze is vol vertrouwen als haar dochter door haar vader wordt verwelkomd. Tessel zelf geeft zich met grote vanzelfsprekendheid over aan haar vader die haar heel liefdevol verzorgt.
Mooi van sfeer zijn ook de gedeeltes dat Luut met Tessel op reis gaat. Ze bezoeken Luuts ouderst. ’s Avonds ‘vangt’ Tessel het maanlicht. Dan is er hun reis naar Venetië, waar ze als spelletje om de beurt geblinddoekt door de steegjes dwalen. Ontroerend is verder het stuk dat vertelt hoe Tessel het verwerkt dat ze moet aanvaarden dat Sinterklaas niet bestaat. Wat gebeurt er dan in de kinderziel, mooi verwoord.
Er valt nog veel te zeggen over dit betrekkelijk dunne boek dat wel heel rijk is van inhoud. Dit ligt ook aan de stijl: met tamelijk weinig woorden weet de schrijfster veel te zeggen. Een paar opmerkelijke onderwerpen wil ik nog noemen, bijvoorbeeld de reis naar Japan met als hoogtepunt het bezoek aan de Genko An-tempel, de stukjes over de schilders Jan Mankes en Willem van Althuis. De fantasie van Luut over zijn vader die zogenaamd geen boerenschuren bouwde maar een wolkenpaviljoen. En dan nog de vele natuurbeschrijvingen.
Regnerus kan heel goed waarnemen, maar tevens kan ze haar waarnemingen zo beeldend beschrijven dat de lezer dit kan meebeleven.
Een fantastisch boek waar je echt van kunt genieten.
Jannie Regnerus – Het wolkenpaviljoen. ISBN 978-90-282-1037-0, 101 pagina’s, € 20. Amsterdam: Van Oorschot 2020.