Corona, dementie, eenzame opsluiting en andere ellende
‘In het verpleegtehuis Kastanjehof zat wat er over was van mijn moeder’
Moeder was een dankbaar onderwerp voor columns, net als de beide dochters en de dorpsperikelen. En toen ging moeder merkwaardig doen. Ze veranderde van een rondrommelende oude vrouw, die het best aardig redde thuis, in een vrouw die niet meer wist wat ze deed. Niet meer wist wat er gebeurde. Kwam haar zoon met de twee dochters op bezoek, dan leek het allemaal best goed te gaan. Hij had die constatering thuis nog niet uitgesproken, of de telefoon ging: moeder. Waren jullie bij mij? Vandaag of gisteren? En heb ik mijn medicijnen ingenomen? Waar heb je mijn medicijnen gelaten? En blééf het daar nu maar bij, maar nee, al die vragen werden zonder overdrijven veertig keer achter elkaar herhaald. Moeder was terechtgekomen in de tijd van de herhaaltelefoontjes en de repeteervragen.
Niet lang daarna ging ze ingewikkelder vergissingen maken. Met medicijnen bijvoorbeeld, zodat die moesten worden opgeborgen in een speciaal kluisje. Ze viel in de tuin. Noteerde haar afspraken wel maar keek dan op de verkeerde dagen, bewaarde beschimmeld brood, kon niet meer uit de voeten met de sleutel van haar voordeur. Lastig maar nog net niet onoverkomelijk allemaal. Tot ze viel. Schouderblad en pols gebroken en een paar keer ‘weg geweest’.
Het was het begin van een verhuizing van het ziekenhuis in Arnhem naar het verpleegtehuis in Velp, naar een woonlocatie in Mook, naar het herstellingscentrum in Groesbeek naar weer de woonlocatie in Mook… Tussen de bedrijven door had Corona zich in ons land gevestigd. Een gemeen virus dat van álle mensen hield, maar nog het meest van kwetsbare bejaarden, zoals de moeder van de auteur. Dat was dan ook de reden dat ze steeds moest verhuizen. Het zwaaien achter glas deed zijn intrede als ultiem contactmoment en de kinderen van de ‘legendarische moeder’ zagen mevrouw Van Roosmalen steeds wezenlozer uit haar ogen kijken. Ze zwaaide plichtsgetrouw naar haar nazaten, maar wist niet meer wie ze waren. Wezenloos of niet, ze overleeft alle fysieke kwalen. Maar vraag haar zoon niet hóe.
Auteur
Marcel van Roosmalen (1968) is journalist en schrijver. Hij schrijft voor diverse media. In 2018 verscheen Je moet opschrijven dat hier niets gebeurt. In Het zijn de kleine dingen die het doen staan de eerste ‘moeder-verhalen’, ironische, geamuseerde, vrolijke, soms geïrriteerde maar nooit wrange verhalen over de moeder die oud en vergeetachtig wordt, maar thuis haar eind wel zal halen.
In deze tweede bundel over moeder Paula van Roosmalen hebben zoon Marcel, zijn broer en zus die hoop opgegeven. Moeder zal haar einde vinden in een van de vele tehuizen. Wanneer dat is weet geen mens. Wat Marcel van Roosmalen wél weet is dat hij haar einde niet aan kan zien. Hij wordt er depressief van.
Toen hij bij het verschijnen van dit boek op tv vertelde dat hij deze vrouw, die in niets meer lijkt op zijn moeder, ‘ontluisterend’ vindt, schokte dat zijn publiek. Van Roosmalen zegt en schrijft op wat veel kinderen van zwaar demente ouders denken, maar niet hardop durven zeggen: Ik wil mijn moeder niet zien met een luier. (…) En ik wil dit ook niet meer beschrijven.(…) De fysieke afstand en het virus zijn excuses, maar ook als het vaccin er is en ze om de hoek zou wonen, zou ik niet gaan. Het heeft geen nut. Ze vergeet toch meteen dat we geweest zijn.
Van Roosmalen werd erop aangevallen. Ik vind het moedig.
Dit indringende boek is een humoristisch, vaak cynisch, rauw, eerlijk maar vooral ontluisterend portret. Van een vrouw die ooit de schrijvers’ moeder was, maar die is veranderd in mevrouw Alzheimer, een vrouw die nog steeds overleeft.
Marcel van Roosmalen – Mijn legendarische moeder overleeft alles. ISBN 978-90-2909-241-8, 218 pagina’s, € 20,00. Amsterdam: Meulenhoff 2021.