Tijl Koenderink en Roland Louwerse – Is het voor een cijfer? Motivatie in het onderwijs van containerbegrip naar hanteerbaar concept. ISBN 978-90-9181-671-4, 219 pagina’s, €24,95. Venlo: Novilo 2013.
Aan de hand van de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van geluk, motivatie en presteren wordt met praktische voorbeelden gedemonstreerd hoe kinderen op school weer gemotiveerd kunnen raken en het beste uit zichzelf kunnen halen. In het eerste deel van het boek gaan de auteurs in op de verschillende manier waarop een leerling aan de ene kant en de leraren en ouders aan de andere kant aankijken tegen de onderwijssituatie. De nadruk ligt op leerlingen in het voortgezet onderwijs.
Een leerling die keurig voldoendes (zessen) scoort en naast school een sociaal leven, een baantje en hobby’s erop na houdt, is in eigen ogen goed bezig. Docenten en ouders, die de school centraal stellen in het leven van een puber, vinden het resultaat vaak te mager.
Aan de hand van diverse wetenschappelijke theorieën, wordt getracht meer inzicht te geven wat er achter het gedrag van kinderen schuilgaat, om zo meer begrip te kweken.
Maar met meer begrip alleen kun je een kind niet motiveren en beter tot zijn recht laten komen. Het tweede deel geeft daarom praktische handvatten en adviezen om beter om te gaan met de veranderde mentaliteit van leerlingen.
Jongeren halen hun motivatie niet meer uit mooie cijfers en een inspirerend verhaal van de leerkracht, maar zijn gevoeliger voor verlies van vrije tijd (nablijven), verlies van autonomie (indelen van eigen tijd) en het moeten doen van extra werk (oefenstof bij onvoldoendes).
De ‘onder de zes, boven de acht’-regel, die uitgebreid aan de orde komt, speelt hierop in, bij een 8 is er een beloning, bijvoorbeeld minder oefenstof maken, bij een 6 of lager moet er extra werk gemaakt worden. Dat klinkt eenvoudig, maar voor het toepassen ervan moet een docent in staat zijn om rekening te houden met de individuele leerling. Differentiëren dus en hiervoor moet de docent zijn klassenmanagement op orde hebben. Het boek draagt hiervoor een aantal suggesties aan, waaronder flipping the classroom, instructie vooraf via video’s thuis en verwerken van de stof in de klas.
Per vak en niveau dragen de auteurs een keur van toepassingsmogelijkheden van de ‘onder de zes, boven de acht’-regel aan, sommige zeer voor de hand liggend, andere weer wat creatiever. Vast staat dat de auteurs de docenten een zeer actieve rol toebedelen bij het motiveren van leerlingen. En daar zit meteen ook het probleem, veel docenten zien motivatie immers als het probleem van de leerling. Voor docenten echter die openstaan voor de inzichten in dit boek, geeft het vele handvatten voor een vernieuwde aanpak van motivatieproblemen.
Voor ouders biedt het boek, naast het verkrijgen van inzicht in het gedrag van ongemotiveerde kinderen, geen oplossingen. Er is voor hen geen andere taak weggelegd dan de verantwoordelijkheid voor het leerproces terug te leggen waar het hoort, bij hun kind.
In het derde deel geven de docenten een inkijkje in hoe het ideale onderwijs er volgens hun uit zou moeten zien en hoe ver ze zijn met de realisatie ervan.
Soms is het verband tussen de theorie en het omschreven gedrag wat vergezocht, maar er zaten voor mij als ouder voldoende aha-momenten in om het de moeite van het lezen waard te maken.
Maar voor onderwijzers en docenten, voor wie het boek ook bedoeld is, geeft het naast begrip waar bepaald gedrag vandaan komt ook praktische handvatten om kinderen weer te motiveren. Helaas vergen de meeste oplossingen een flinke investering in tijd en organisatie, dus een gemotiveerde leraar voor de klas is een eerste vereiste om het probleem succesvol aan te pakken.