Kees van Kooten – Luim. Het Komrijk van Kees van Kooten. ISBN 978-90-234-8765-4, 208 pagina’s, € 10. Amsterdam: De Bezige Bij 2014.
Zeer gevarieerde keuze uit Gerrit Komrij’s Kapitale stukken.
Weer een boekje in de serie Het Komrijk van …. Na de keuze van Tom Lanoye (zie https://www.leeskost.nl/?p=3849) treffen we nu een compleet ander boek. Kees van Kooten heeft niet alleen een andere manier van selecteren: uit de stukken die mij aanspraken lichtte ik steeds die alinea’s waarin, naar mijn mening, het door de schrijver aangekaarte onderwerp op de kernachtigste en liefst humorvolle wijze werd samengevat. Ook Van Kooten heeft een brede keuze gemaakt. De titel Luim doet vermoeden dat slechts humoristische stukken zijn gekozen, maar dat is zeker niet het geval.
Luim begint met een stuk van Van Kooten zelf waarin een pelgrimage naar Portugal wordt beschreven: het dorp, het huis en het graf van Gerrit Komrij. Hij schreef in een wat plechtige, ouderwetse taal, de taal van Komrij. Het lijkt op de taal in een oude reisgids van dr. Van Egeraat.
Het boek bevat zeer veel korte fragmenten over verschillende onderwerpen: zijn eerste schooldag, toneel, architectuur, de lust tot slopen van de socialisten. Hij koos ook het stuk Vrouwen van Nederland. Komrij omschreef vrouwen ooit als de onwelriekende gleuvenbrigade. Hij kreeg hier spijt van en verklaarde dat hij hier slechts het soort feministen mee bedoelde dat toen riep dat alle mannen op staande voet gecastreerd dienden te worden.
Heel geestig zijn de persiflages op enkele klassieke gedichten van Kloos (Ik ween om bloemen in de knop gebroken), J.C. Bloem (De Dapperstraat), Gerrit Achterberg (Werkster), H. Marsman (Denkend aan Holland). Van de twee laatste gedichten de eerste strofen van de persiflage:
Denkend aan Holland zie ik waardepapieren
snel door begerige vingers gaan,
rijen op koopwaar geile batavieren
als zedeprekers op de kansel staan.
CDA-er
Hij kent de onderkant van schoen en broekpijpsrand,
ministershakken en regeerdershielen,
want hij is van het soort, al likkend, der reptielen,
die voortbewegen met hun buik in ’t zand.
Luim bevat ook twee lange, zeer serieuze essayachtige stukken. Het ene stuk gaat over de vertaling van een gedicht van Hölderin, het lijkt wel een ‘cursus’ in het vertalen van gedichten. Het laatste stuk is getiteld Van Kooten, de hond en de lachende derde. Van Kooten verontschuldigt zich voor zijn ijdele keuze voor dit stuk, maar hij zegt wel dat het niet alleen over zijn werk gaat, maar ook over humor in het algemeen. Overigens weet Komrijk het werk van Kees van Kooten heel treffend te duiden.
Interessant, onderhoudend en vaak heel geestig.