Jolande Withuis – Juliana. Vorstin in een mannenwereld. ISBN 978-90-234-3523-5, 863 pagina’s, €39,99. Amsterdam: De Bezige Bij 2016.
Portret van een feministische koningin, op zoek naar goddelijke houvast.
Op 20 maart 2004 overleed Juliana van Oranje-Nassau, hertogin van Mecklenburg. Ze had bijna een eeuw geleefd en gedurende die tijd onmiskenbaar haar stempel gedrukt op het koninkrijk der Nederlanden. Ze was geliefd, bespot, gehaat, bemind, toegelachen en uitgelachen. Ze bleef uiteindelijk heel alleen achter, gevangen in de gouden kooi van het geheugenverlies, een ziekte die niet aan rangen en standen doet. Nu was het zover, nu was zij eindelijk ‘net als alle gewone mensen’ zoals ze altijd zo graag gewild had en nu kon zij er geen vreugde meer aan beleven.
Juliana was een zeer gewenst kind. Haar moeder, koningin Wilhelmina, droeg de loden last voor een nakomeling te moeten zorgen om de dynastie veilig te stellen. Dat liep niet van een leien dakje. Wilhelmina kreeg vijf maal een miskraam (een keer zelfs van een vijfmaands kind) voor zij de zwangerschap uitdroeg waarbij Juliana werd geboren. En al klonk het geluid van de 51 kanonschoten ter ere van haar geboorte luid en feestelijk, de geboorte van een zoon – een koning in den dop – zou nog mooier zijn geweest. Wilhelmina kreeg nog tweemaal een miskraam voor zij en haar echtgenoot Hendrik er een punt achter zetten. Nederland zou met haar dochter Juliana opnieuw een vrouw op de troon krijgen.
Juliana, roepnaam Jula – volgens de prinses in haar jonge jaren Lula – groeide voorspoedig op. Ze haatte het hofleven en haar moeder droeg er zorg voor dat haar dochter niet zo eenzaam zou opgroeien als zijzelf onder moeder en regentes Emma. Er werden kinderen uitgenodigd, ze mocht op kamp. Haar speelkameraadjes waren ‘gewone’ kinderen, althans dat dacht Jula. Maar ze waren wel degelijk uitgezocht op stand, naam, manieren en geld. Het kind hing aan haar vriendinnetjes. In het begin vormden die een compensatie voor de saaiheid van het paleis en de bewoners daar, in haar latere leven waren ze haar vertrouwelingen en haar steun en toeverlaat in moeilijke tijden. Juliana mocht na haar middelbare schooltijd in Leiden gaan studeren, waar ze tot haar grote vreugde echt werd ontgroend, al toonden de ouderejaars wel wat consideratie voor hun koninklijke groentje. Ze mocht op kamers, kreeg massa’s vriendinnen, genoot van hun aanwezigheid, schreef talloze brieven en vertoonde daarin een stijl die wel wat weg had van de boeken van Joop ter Heul van Cissy van Marxveldt. Bijeenkomsten waren ‘dolletjes’ en ze genoot ‘zalig’. De geëxalteerde toon van blije bakvissen en tomboys bleef levenslang door Juliana’s vriendinnenbrieven heen schemeren. Ondanks dat bakvissengeluid waren zij en haar studievriendinnen, allemaal werkende vrouwen, voorlopers van de feministische golf.
Jolande Withuis (1949) studeerde sociologie en sociale antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze was tot 2014 als onderzoeker verbonden aan het Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies NIOD. Ze schreef jarenlang columns voor Opzij en schrijft voor NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant. In 2009 ontving zij de Grote Geschiedenisprijs. In 2014 verscheen een voorloper van dit boek Juliana’s vergeten oorlog.
Juliana wist welke toekomst haar wachtte. Maar haar interesse in ‘gewone mensen’ zorgde ervoor dat zij het beroep van maatschappelijk werkster ook aanlokkelijk vond. Op het eind van haar leven zei zij eens dat zij ervan uitging dat zij in de hemel mocht kiezen wat zij mocht worden. Dan zou zij maatschappelijk werkster willen zijn.
Juliana werd echter beslist niet met tegenzin koningin. Ze was ambitieus, wilde zelfs enige tijd ‘een der grootste vorstinnen op aarde’ worden. Maar voor het zover was, genoot zij dubbel en dwars van haar Leidse studententijd. Zij studeerde rechten en volgde verder een vrij programma met colleges uit uiteenlopende studierichtingen als geschiedenis, Duitse mythologie, slavistiek, sinologie en godsdienst. Na twee jaar deed zij drie tentamens waarvoor zij cum laude slaagde. Op grond van die drie ’cummetjes’ kreeg zij een eredoctoraat. En daarna was het uit met de pret. Na twee jaar Leidse vreugde moest zij terug naar haar ouders. Ze was twintig. Ze moest trouwen en men ging naarstig op zoek naar een man.
Er volgden acht vernederende jaren waarin Juliana tegenover geschikte kandidaten regelmatig zo de stekels opzette dat de heren zich terugtrokken. En toen kwam daar Bernhard, een jonge man afkomstig uit een tak van verarmde Duitse adel, die dringend op zoek was naar geld en het meisje dat daarvoor kon zorgen wel op de koop toe zou nemen. Bernhard speelde de wervende charmeur, Juliana werd dolverliefd: eindelijk een man die háár wilde hebben en daar zijn best voor deed. Het stel trouwde in 1936, elf maanden na de eerste kennismaking.
Er werden twee dochters geboren. Het werd oorlog en Juliana ging met haar meisjes naar Canada terwijl prins-gemaal Bernhard in Londen de bloemetjes buiten zette en zijn eerste ‘bijvrouw’ opdeed: Ann Orr-Lewis. Zij was de eerste van een lange reeks. De prins maakte in zijn laatste gesprek met de Volkskrant zijn ‘dochter-testament’ op, aan een lijst met vrouwen had hij zich niet gewaagd. Die zou te lang geworden zijn.
Withuis meldt in deze biografie niet alleen de avonturen buitenshuis, maar ook de paleis-misstappen van de heer des huizes. Bernhard bleek zo zelden zijn handen te kunnen thuishouden met vrouwelijk schoon in zijn buurt dat de regisseur van Juliana’s toneelclub verordonneerde dat jeugdige actrices niet meer ongechaperonneerd door het paleis mochten lopen als de prins thuis was. Het tastte Juliana in haar waardigheid aan.
Greet Hofmans, de godsdienstoorlog van Soestdijk, de vier dochters en Bernhards escapades terwijl Juliana al die tijd van hem bleef houden… het zijn feiten die zich in het nationaal geheugen hebben gegrift. En waar Juliana haar staatstaken nauwgezet vervulde, groeide in Nederland de bewondering voor deze vrouw. Was eerst ‘onze Wilhelmina’ als oorlogsbaken onaantastbaar geweest, nu werd Juliana de heldin van Oranje. Ze zou nooit ‘gewoon’ worden, maar ieder die dat wel was vond een luisterend oor bij deze raakbare, spontane, sociale, staatkundig geïnteresseerde én koninklijke ‘mensenkoningin’.
Bij Juliana’s 25-jarig jubileum als vorstin en bij haar 70ste verjaardag werden er twee films over haar gemaakt. Withuis wijst erop dat beide regisseurs beelden lieten zien van Juliana’s bezoek aan de overstroomde gebieden in Zeeland en Zuid-Holland in februari 1953. ‘Dat ze tussen haar hoofddoek en haar rubberlaarzen een bontjas droeg, mag een passende illustratie heten van de ongerijmdheden van Juliana’s koningschap.’
Met deze woorden tekent Withuis ook het hele brede scala aan gebeurtenissen in Juliana’s leven. Ze heeft ze met empathie, sympathie, maar zeker niet verblind door bewondering opgeschreven.
Een boek om ademloos, in één ruk uit te lezen. Boeiend geschreven, ongemeen knap. Een biografie van een vorstin die zich bij leven niet kon laten kennen.
Een uitstekend portret.