Ronald Snijders – Kopdichtbundel. ISBN 978-94-6336-010-4, 48 pagina’s, € 15,90. Amsterdam: De Harmonie 2017.
Gedichten samengesteld uit krantenkoppen.
Iedere dag zocht Ronald Snijders naar interessante of treffende krantenkoppen. Vervolgens selecteerde hij ze op een thema en legde de koppen in een bepaalde volgorde. Zo ontstond een gedicht. Er is geen dichtregel door Snijders zelf verzonnen. De vraag is natuurlijk of het ook echt poëzie is geworden. De veertig gedichten zijn eerder verschenen in Het Parool.
Ronald Snijders (1975) is een veelzijdig man. Hij presenteert radio- en televisieprogramma’s en schreef met Fedor van Eldijk Een normaal boek, Een anderboek, De Alfabetweter en De Schrikkelkalender. Hij wordt wel een absurdist genoemd en maakte ook drie theaterprogramma’s. Eén ding is duidelijk: met Ronald Snijders valt altijd te lachen.
Een dichter is Ronald Snijders niet. De ‘gedichten’ in deze bundel zijn niet ontstaan uit de ideeën van een dichter die uitgaat van zijn eigen gedachten. Meestal is er een dichtbundel sprake van thematiek en samenhang. Hier is er geen enkele samenhang tussen de gedichten. Snijders was steeds afhankelijk van krantenkoppen in de krant. Van rijm en ritme is ook geen sprake. Het enige dat op poëzie lijkt is de vorm, er zijn strofen.
De taal van krantenkoppen is bepaald niet poëtisch, maar vooral zakelijk en nuchter. Enkele voorbeelden van dit soort zinnen: We dachten dat hij een flapdrol was. Gewoon je kloten eraf werken, simpel. Sparta-doelman wordt met ‘lul’ op voorhoofd wakker na titelfeest. Prima dat mensen me een takkenwijf noemen. Juichen voor een poepende paling. Door deze a-poëtische zinnen in een bepaalde context te zetten, krijgen ze een nieuwe betekenis. Snijders doet dat heel knap. De zin over de ‘flapdrol’ past nu in een beschrijving van een man.
Soms doet Snijders denken aan K. Schippers. Deze haalt ook woorden uit hun gewone context en plaatst ze in een nieuw geheel waardoor nieuwe betekenissen ontstaan. Het is spelen met de taal, gebruik maken van meerdere betekenissen van een woord. Het effect kan zijn dat nuchtere woorden, van echte non-fictie tot fictie worden.
De techniek van Snijders bestaat hieruit dat hij eerst koppen verzamelt en ze selecteert. Vervolgens, als in een legpuzzel, probeert hij er een samenhangend geheel van te maken met een centrale boodschap. Dat gelukt vaak, maar niet altijd. Het gedicht Het wilde leven gaat duidelijk over de haast in ons leven: meteen in de auto gesprongen; alles raast maar door. Hij sluit het gedicht af met een mooie poëtische zin:
Stop met rennen als je
een hertje ziet staan.
De schrijver staat bekend om zijn absurde humor. Dat is in deze bundel in grote mate terug te vinden. Als voorbeeld een fragment uit Meer dan vermakelijk.
Ineens is er een nieuwe held
Een oude, zure zeikerd
Vogel van 46
Uitzonderlijk, zo’n groot nieuw dier!
De slotzinnen zijn vaak onverwacht, niet echt de afsluiting, de conclusie van een thema. De slotzin van dit gedicht is daar een voorbeeld van: Nu eerst chinees eten.
Vooral vermakelijke gedichten.